les donderdag 14 januari 2021 klas 1 havo

Wat betekent : als Pasen en Pinksteren op één dag vallen ?
A
ieder jaar
B
nooit
C
om de 4 jaar
D
gisteren
1 / 35
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat betekent : als Pasen en Pinksteren op één dag vallen ?
A
ieder jaar
B
nooit
C
om de 4 jaar
D
gisteren

Slide 1 - Quiz

Wat betekent : de aap komt uit de mouw ?
A
vijftig jaar of ouder zijn
B
de saaiheid doorbreken
C
een aap vasthouden
D
ineens wordt duidelijk hoe iets zit; of: ineens blijkt iemands ware bedoeling of karakter

Slide 2 - Quiz

Wat betekent : als Pasen op een vrijdag valt ?
A
iedere 3 jaar
B
de saaiheid doorbreken
C
ieder jaar
D
nooit

Slide 3 - Quiz

Wat betekent : een beestje na een feestje hebben ?
A
de saaiheid doorbreken
B
ineens wordt duidelijk hoe iets zit; of: ineens blijkt iemands ware bedoeling of karakter
C
hoofdpijn (een kater) hebben na te veel drinken
D
een cadeau krijgen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent : Abraham/Sara gezien hebben ?
A
vijftig jaar (of ouder) zijn
B
ineens wordt duidelijk hoe iets zit; of: ineens blijkt iemands ware bedoeling of karakter
C
de saaiheid doorbreken
D
jonger dan 50 jaar zijn

Slide 5 - Quiz

Wat betekent : (het) bestek ?
A
een tekening
B
eetgerei
C
kopjes
D
glazen

Slide 6 - Quiz

Wat betekent : een boterbriefje halen ?
A
gaan trouwen
B
de saaiheid doorbreken
C
een pakje boter kopen
D
grote openbare gebeurtenis, vaak op het gebied van kunst of sport

Slide 7 - Quiz

Wat betekent : de bloemetjes buiten zetten ?
A
een feestje vieren
B
doorzien worden; ontmaskerd worden als leugenaar, bedrieger of domoor
C
grote openbare gebeurtenis, vaak op het gebied van kunst of sport
D
gaan trouwen

Slide 8 - Quiz

Wat betekent : (de) deugd ?
A
eetgerei
B
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
C
goede eigenschap
D
jonge mensen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent : door de mand vallen ?
A
grote openbare gebeurtenis, vaak op het gebied van kunst of sport
B
doorzien worden; ontmaskerd worden als leugenaar, bedrieger of domoor
C
gaan trouwen
D
de saaiheid doorbreken

Slide 10 - Quiz

Wat betekent : (het) evenement ?
A
gaan trouwen
B
grote openbare gebeurtenis, vaak op het gebied van kunst of sport
C
eetgerei
D
de saaiheid doorbreken

Slide 11 - Quiz

Wat betekent : (het) feestvarken zijn ?
A
doorzien worden; ontmaskerd worden als leugenaar, bedrieger of domoor
B
gaan trouwen
C
grote openbare gebeurtenis, vaak op het gebied van kunst of sport
D
de persoon zijn ter ere van wie een feest gevierd wordt

Slide 12 - Quiz

Wat betekent : (het) feestartikel ?
A
een nieuwe fiets
B
een uitnodiging
C
voorwerp waarmee je de vrolijkheid verhoogt
D
eetgerei

Slide 13 - Quiz

Wat betekent : (het) gerecht ?
A
een ijsje
B
deel van een maaltijd; spijs
C
een kop koffie
D
eetgerei

Slide 14 - Quiz

Wat betekent : gulzig ?
A
weinig geld uitgeven
B
heel langzaam eten
C
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
D
veel en snel etend

Slide 15 - Quiz

Wat betekent : ongemanierdheid ?
A
onfatsoenlijkheid
B
kerkelijke, godsdienstige
C
plaatsing van personen tijdens een maaltijd
D
onfatsoenlijkheid

Slide 16 - Quiz

Wat betekent : hiërarchisch ?
A
volgens een rangorde
B
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
C
heel langzaam eten
D
weinig geld uitgeven

Slide 17 - Quiz

Wat betekent : hygiënisch ?
A
weinig geld uitgeven
B
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
C
volgens een rangorde
D
heel langzaam eten

Slide 18 - Quiz

Wat betekent : iemand bij de neus nemen ?
A
heel langzaam eten
B
iemand voor de gek houden
C
de saaiheid doorbreken
D
weinig geld uitgeven

Slide 19 - Quiz

Wat betekent : in de zevende hemel zijn ?
A
heel langzaam eten
B
de snelheid doorbreken
C
iemand voor de gek houden
D
volkomen gelukkig zijn

Slide 20 - Quiz

Wat betekent : ergens feestelijk voor bedanken ?
A
grote openbare gebeurtenis, vaak op het gebied van kunst of sport
B
doorzien worden; ontmaskerd worden als leugenaar, bedrieger of domoor
C
gaan trouwen
D
iets niet willen doen

Slide 21 - Quiz

Wat betekent : in de wolken zijn ?
A
naar de wolken kijken
B
de saaiheid doorbreken
C
erg gelukkig zijn
D
nooit

Slide 22 - Quiz

Wat betekent : met sint-juttemis ?
A
de saaiheid doorbreken
B
nooit
C
in januari
D
in de winter

Slide 23 - Quiz

Wat betekent : religieuze ?
A
zeer voorzichtig handelen
B
kerkelijke, godsdienstige
C
onfatsoenlijkheid
D
ongemanierd

Slide 24 - Quiz

Wat betekent : (de) metropool ?
A
wereldstad
B
eetgerei
C
een klein dorp
D
het metrostation

Slide 25 - Quiz

Wat betekent : naar iemands pijpen dansen ?
A
gezellig dansen
B
de saaiheid doorbreken
C
samen met iemand dansen
D
alles doen wat iemand vraagt

Slide 26 - Quiz

Wat betekent : (de) nationale feestdag ?
A
een vrije dag
B
feestdag voor alle inwoners van een land
C
uit eten gaan
D
gaan winkelen

Slide 27 - Quiz

Wat betekent : leven in de brouwerij brengen ?
A
bier drinken
B
bier maken
C
de saaiheid doorbreken
D
samen eten

Slide 28 - Quiz

Wat betekent : onbeschaafd ?
A
kerkelijke, godsdienstige
B
ongemanierd
C
plaatsing van personen tijdens een maaltijd
D
zeer voorzichtig handelen

Slide 29 - Quiz

Wat betekent : op eieren lopen ?
A
onfatsoenlijkheid
B
ongemanierd
C
zeer voorzichtig handelen
D
plaatsing van personen tijdens een maaltijd

Slide 30 - Quiz

Wat betekent : (de) roman ?
A
een strip
B
plaatsing van personen tijdens een maaltijd
C
een kleurboek
D
verzonnen verhaal

Slide 31 - Quiz

Wat betekent : (de) tafelschikking ?
A
ineens wordt duidelijk hoe iets zit; of: ineens blijkt iemands ware bedoeling of karakter
B
plaatsing van personen tijdens een maaltijd
C
gaan trouwen
D
betrapt worden; gesnapt worden

Slide 32 - Quiz

Wat betekent : de aap komt uit de mouw ?
A
gaan trouwen
B
teleurgesteld zijn
C
plaatsing van personen tijdens een maaltijd
D
ineens wordt duidelijk hoe iets zit; of: ineens blijkt iemands ware bedoeling of karakter

Slide 33 - Quiz

Wat betekent : tegen de lamp lopen ?
A
betrapt worden; gesnapt worden
B
plaatsing van personen tijdens een maaltijd
C
teleurgesteld zijn
D
gaan trouwen

Slide 34 - Quiz

Wat betekent : van een koude kermis thuiskomen ?
A
betrapt worden; gesnapt worden
B
teleurgesteld zijn
C
zonder jas naar de kermis gaan
D
gaan trouwen

Slide 35 - Quiz