Woordbenoemen middenbouw/bovenbouw

Woordbenoemen middenbouw
Woord benoemen middenbouw
1 / 37
next
Slide 1: Slide
Laatst gekozenBasisschoolGroep 6

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Woordbenoemen middenbouw
Woord benoemen middenbouw

Slide 1 - Slide

Werkwoorden

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?
even herhalen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

De kinderen maken een mooi kunstwerk.

A
De
B
kinderen
C
kunstwerk
D
maken

Slide 8 - Quiz

Dit zijn allemaal werkwoorden.
springen, vliegen, knuffelen
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

In de kerstvakantie gaan we samen kerstkoekjes bakken.
A
kerstkoekjes
B
samen
C
bakken
D
we

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin?

ik zit op de stoel.
A
ik
B
zit
C
op
D
de stoel

Slide 11 - Quiz

Lidwoorden

Slide 12 - Slide

In welke zin staat een lidwoord?
A
Mama staat op straat met haar fiets.
B
De juf is de kerstboom aan het opzetten.
C
Met kerst mogen we in mooie kleding naar school.

Slide 13 - Quiz

Hoeveel lidwoorden staan er in de volgende zin:

De juf gaat samen met de kinderen de kerstboom opzetten en er klinkt een muziekje.

Slide 14 - Open question

Wat is het lidwoord?
De kast heeft twee deurtjes.
A
De
B
kast
C
heeft
D
twee

Slide 15 - Quiz

Wat is het lidwoord?
Juf loopt op het plein.
A
Juf
B
loopt
C
op
D
het

Slide 16 - Quiz

Wat is het lidwoord?
Ik maak een opdracht voor rekenen.
A
Ik
B
maak
C
een
D
opdracht

Slide 17 - Quiz

Zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De kat loopt erg snel.
A
De
B
kat
C
loopt
D
snel

Slide 21 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Mijn huis is erg mooi.
A
Mijn
B
is
C
erg
D
huis

Slide 22 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Hij stelt een vraag.
A
Hij
B
stelt
C
een
D
vraag

Slide 23 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De kinderen zijn toppers.
A
De
B
kinderen
C
zijn
D
toppers

Slide 24 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De juf schrijft
A
de juf
B
schrijft

Slide 25 - Quiz

het zelfstandig naamwoord

de slak zit
A
zit
B
de slak

Slide 26 - Quiz

het zelfstandig naamwoord.

De man loopt.
A
de man
B
loopt

Slide 27 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?

Ik loop naar huis.
A
ik
B
loop
C
naar
D
huis

Slide 28 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik zit op de stoel.
A
ik
B
zit
C
op
D
de stoel

Slide 29 - Quiz

Het doel: bijvoeglijk naamwoorden en stoffelijk bijvoeglijk naamwoord te onthouden 

Slide 30 - Slide

Instructie


* een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets over een zelfstandig naamwoord vertelt.
* bijvoorbeeld: een kartonnen doos. Het zelfstandig naamwoord is doos maar dat wisten jullie al. Het bijvoeglijk naamwoord is kartonnen omdat dat iets zegt over de doos.

Slide 31 - Slide

Net heb ik een voorbeeld gegeven over een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord. Nu mogen jullie het zelf proberen 
ps: zn is zelfstandig naamwoord en sbn is stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Slide

vind het bijvoeglijk naamwoord

* De mooien auto is net nieuw gekocht.

Slide 33 - Open question

Vind het bijvoeglijk naamwoord

* De lange jurk hangt in de kast

Slide 34 - Open question

vindt het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

* De leren jas hangt over de bruinen stoel.

Slide 35 - Open question

Nu krijgen jullie een filmpje te zien van stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video