formatief S.O chapitre 2 voca A,B,C et grammaire D

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Test formatif chapitre 2 A t/m D

Bonne chance!

Wat zijn de vier vormen van het (regelmatige) bijvoeglijk naamwoord?

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ________

Wat kun je vertellen over de PLAATS van het bijvoeglijk naamwoord in een Franse zin?

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm op de goede plaats..
Elles sont des _____________ filles _____________. [sérieux]

wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

1. Monique est très heureuse
2. Monique est très heureus
3. Monique est très heureuses
4. Monique est très heureuxs

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?

1. beau
2. petit
3. qui
4. blond

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
( une lunette)

1. Elle porte les lunettes verts.
2. Elle porte les lunettes vert.
3. Elle porte les lunettes verte.
4. Elle porte les lunettes vertes.

Een bijvoeglijk naamwoord....

1. zegt iets over een zelfstandig naamwoord
2. zegt iets over een werkwoord

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

1. Elle porte une robe bleue.
2. Elle porte une robe bleus.
3. Elle porte une robe bleues
4. Elle porte une robe blue.

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. Le lit est grand.
2. Le lit est grande.

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. La plage est beau.
2. La plage est beaux.
3. La plage est belle.
4. La plage est belles.

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? (une chaussure)

1. Elle porte les chaussures verts.
2. Elle porte les chaussures vert.
3. Elle porte les chaussures verte.
4. Elle porte les chaussures vertes.

Choisis le bon adjectif:

Les vélos sont ...

1. gris
2. grise
3. grises

Wat is het juiste adjectif?
Les chaussures sont

1. brune
2. brunes
3. brun

Choisis le bon adjectif:

Mon copain est ......

1. charmant
2. charmante
3. charmants

Wat is het juiste adjectif?
Le cabriolet est

1. noir
2. noire

Wat is het adjectif?
Il a une voiture grise

1. grise
2. voiture
3. il
4. a

Welke plaats van het adjectif is juist?

1. La noire maison.
2. La maison noire.

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Noem de 4 vormen van mooi
Gebruik de volgende volgorde:
m, v, m.mv, vmv

attendre

1. zoeken
2. wachten
3. lachen

Wat betekent 'heureusement'?

1. Gelukkig
2. Jammer genoeg
3. Pech
4. Mooi

.... animal

1. le
2. la
3. l'
4. les

C'est quel animal ?

1. le coq
2. le canard
3. la poule
4. la cygogne

C'est un.................. animal.

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

Tu as des frères et soeurs?

Comment elle s'appelle, ta petite soeur?

Elle est comment?

Qu'est-ce que vous aimez faire ensemble?

Vous avez un animal?

Elle est sympa

On aime faire du sport

Elle s'appelle Julie

J'ai deux frères et une petite soeur

Nous avons un chien, Boris. Il est vieux.

aller en ville

1. naar huis gaan
2. naar de stad gaan

parce que =

Le test est fini / sluit af en lever in

Merci!