Persoonlijk en Vragend Voornaamwoord in 1.3.4.

Persoonlijk en Vragend Voornaamwoord
in Nominativ, Dativ en Akkusativ
Persoonlijk Voornaamwoord  
Vragend Voornaamwoord 
in Nominativ, Dativ en Akkusativ
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Persoonlijk en Vragend Voornaamwoord
in Nominativ, Dativ en Akkusativ
Persoonlijk Voornaamwoord  
Vragend Voornaamwoord 
in Nominativ, Dativ en Akkusativ

Slide 1 - Slide

Vandaag
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Wat is een vragend voornaamwoord?
Wat is Nominativ (1)? 
Wat is Dativ (3)? 
Wat is Akkusativ (4)?

Slide 2 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 3 - Open question

Noem een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 4 - Open question

Het Duitse woord voor:
ik

Slide 5 - Open question

Het Duitse woord voor:
jij

Slide 6 - Open question

Het Duitse woord voor:
hij

Slide 7 - Open question

Het Duitse woord voor:
zij (enkelvoud)

Slide 8 - Open question

Het Duitse woord voor:
het

Slide 9 - Open question

Het Duitse woord voor:
wij

Slide 10 - Open question

Het Duitse woord voor:
jullie

Slide 11 - Open question

Het Duitse woord voor:
zij (meervoud)

Slide 12 - Open question

Het Duitse woord voor:
u

Slide 13 - Open question

Eerste naamval!
Nominativ

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Ook in het Nederlands
Ik geef jij een boek? 
Dat boek is voor hij?
Hij heeft een boek voor wij?

Slide 16 - Slide

Nominativ (eerste naamval)
= onderwerp
ich (ik)
du (jij) 
er/sie/es (hij/zij/het)

wir (wij)
ihr (jullie)
sie/Sie (zij/u)

Slide 17 - Slide

Dativ (3e naamval)
= meewerkend voorwerp

mir (mij, me)
dir (jou/je)
ihm/ihr/ihm (hem/haar/hem)

uns (ons)
euch (jullie)
ihnen/Ihnen (hun/u)

Akkusativ (4e naamval)
= lijdend voorwerp

mich (mij, me)
dich (jou/je)
ihn/sie/es (hem/haar/hem)

uns (ons)
euch (jullie)
sie/Sie (hun/u)


Slide 18 - Slide

Eerste naamval
De eerste naamval gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is van de zin.


Bijvoorbeeld:
Ik geef de man een boek

Slide 19 - Slide

Derde naamval
De derde naamval gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het meewerkend voorwerp is van de zin.

Bijvoorbeeld:
Zij geeft hem een boek
Of bij bepaalde voorzetsels! 

Slide 20 - Slide

Vierde naamval
De vierde naamval gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp is van de zin.

Bijvoorbeeld: 
Jij kan hem morgen bezoeken
Of bij bepaalde voorzetsels! 

Slide 21 - Slide

Supertruc
  1. begin met het gezegde: alle werkwoorden in de zin
  2. wie/wat + gezegde = onderwerp
  3. wie/wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp
  4. aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? = meewerkend voorwerp

(Ik) heb (de man) (een boek) gegeven.

Slide 22 - Slide

maar
dan in het
Duits...

Slide 23 - Slide


Ik geef hem een mooi cadeau.
"hem" is:
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz


Ik geef hem een mooi cadeau.
"Ik" is:
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 25 - Quiz


Ze vertrouwt hem niet
"Ze" is:
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 26 - Quiz


Ze vertrouwt hem niet
"hem" is:
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Snap je de grammatica van dit hoofdstuk nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Wat wil je nog weten?

Slide 29 - Open question

Zelf aan de slag!
Maak oefening 20 t/m 29 
blz. 66 en verder

Slide 30 - Slide