Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.
Bijv. fietsen / cycle (kun je doen) of regenen/ rain (iets dat gebeurt).
Onthoud: een ww kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.
Fietsen: ik fiets - hij fietst - wij fietsen / I cycle-he cycles-we cycle
Regenen: het regent / it rains - it's raining
Als je de tijd van een zin verandert, verandert het ww.
Ik fiets naar school. / Ik fietste naar school. ww=fiets, want dat verandert.