This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Slide 1 - Slide
Lesdoel:
Aan het eind van deze les ken de je verschillende woordsoorten en kun je ze benoemen.
Slide 2 - Slide
Grammatica
Zinsdelen (pv, od, wwg, lv, mv en bwb).
Woordsoorten: elk woord apart benoemen!
Slide 3 - Slide
Voorbeeld:
Mark loopt naar school
od, pv/wwg, bwb
Mark loopt naar school znw, ww, vz, znw
Slide 4 - Slide
Woordsoorten van a tot z
Leerjaar 2
Slide 5 - Slide
Woordsoorten die je moet kennen:
lidwoorden
werkwoorden
zelfstandige naamwoorden + eigennaam
voorzetsel
bijvoeglijk naamwoord
bijwoord
voornaamwoorden: aanwijzend, vragend
Slide 6 - Slide
Lidwoord (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het, een
Slide 7 - Slide
Het zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.
Znw is een naam voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Slide 8 - Slide
ZN deel 2
Ook eigennamen (Caro, Frankrijk, de Mont Blanc, de Amstel) zijn zelfstandige naamwoorden.
Slide 9 - Slide
Werkwoord (ww)
Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.
Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).
Onthoud: een ww kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.
Fietsen: ik fiets - hij fietst - wij fietsen
Regenen: het regent
Als je de tijd van een zin verandert, verandert het ww.
Ik fiets naar school. / Ik fietste naar school. ww=fiets, want dat verandert.
Slide 10 - Slide
Het voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een woord dat je niet kunt veranderen. Het is dus altijd hetzelfde, of het nu voor een zn in enkel- of in meervoud staat.
Je kunt een vz voor een zelfstandig naamwoord zetten:
De vogel vloog tegen het raam.
Slide 11 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
Voorbeelden:
de rode auto --> rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.
Slide 12 - Slide
Het bijwoord (bw)
Een bijwoord zegt iets over hoe, wanneer, waar iets gebeurt. Een bijwoord kan iets zeggen over alle andere woordsoorten BEHALVE over een zn (want dat doet het bn al).
Als zinsdeel is het bijwoord in zijn eentje een bijwoordelijke bepaling.
Slide 13 - Slide
Het aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)
Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.