2HV Persoonlijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

Frans 2vwo
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Persoonlijke voornaamwoorden

Frans 2vwo

Slide 1 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Noem voorbeelden.

Slide 2 - Mind map

Persoonlijke voornaamwoorden
Kan een persoon, dier of ding aangeven en soms zelfs ook een zelfstandig naamwoord vervangen.

Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:
- Als onderwerp. Bijv. ik, jij, wij
- Als lijdend voorwerp. Bijv. mij, jou, hem
- Als meewerkend voorwerp. Bijv. (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem


Slide 3 - Slide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 4 - Drag question

Franse persoonlijke vnw als ONDERWERP..

Slide 5 - Mind map

Lijdend voorwerp (1)
Je vois Lucas (Ik zie Lucas) > Je le vois (Ik zie hem)
Je vois Lisanne (Ik zie Lisanne) > Je la vois (Ik zie haar)

J'invite Lucas (Ik nodig Lucas uit) > Je l'invite (Ik nodig hem uit)
J'invite Lisanne (Ik nodig Lisanne uit) > Je l'invite (Ik nodig haar uit)
(!) LE/LA > L'  als het ww met een klinker of stomme h begint.

Slide 6 - Slide

Lijdend voorwerp (2)
Je vois Lisanne et Lucas > Je les vois.
Je vois les garçons > Je les vois.
J'invite Lisanne et Lucas > Je les invite.
J'invite les filles > Je les invite.

(!) Voor meervoud gebruik je altijd les om de namen of zelfstandige naamwoorden te vervangen.


Slide 7 - Slide

Mevr. Roomer doet het even voor in Word. :-)
Lang leve het stappenplan!

Slide 8 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 9 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 10 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 11 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 12 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 13 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 14 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 15 - Open question