This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Herhaling chapitre 2
Frans H3 (DMN)
Slide 2 - Slide
Au programme
Objectif: Aan het einde van deze les heb je het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (grammaire C) herhaald en heb je geoefend met spreken .
Slide 3 - Slide
Wat is een persoonlijk voornaamwoord? Noem voorbeelden.
Slide 4 - Mind map
Persoonlijke voornaamwoorden
Kan een persoon, dier of ding aangeven en soms zelfs ook een zelfstandig naamwoord vervangen.
Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:
- Als onderwerp. Bijv. ik, jij, wij
- Als lijdend voorwerp. Bijv. mij, jou, hem
- Als meewerkend voorwerp. Bijv. (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem
Slide 5 - Slide
geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.
Slide 6 - Drag question
Franse persoonlijke vnw als ONDERWERP..
Slide 7 - Mind map
Lijdend voorwerp
Slide 8 - Slide
Lijdend voorwerp
Je vois Lisanne > Je la vois.
Je vois les filles > Je les vois.
J'invite Lucas > Je l' invite.
J'invite les garçons > Je les invite.
(!) Voor meervoud gebruik je dus altijd les om de namen of zelfstandige naamwoorden te vervangen.
Slide 9 - Slide
Vervang het lijdend voorwerp: Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange
Slide 10 - Quiz
Vervang het lijdend voorwerp: Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets
Slide 11 - Quiz
Vervang het lijdend voorwerp: Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes
Slide 12 - Quiz
Vervang het lijdend voorwerp: Je vois la prof.
Slide 13 - Open question
Vervang het lijdend voorwerp: Je mange les pizzas.
Slide 14 - Open question
Vervang het lijdend voorwerp: J'adore le parfum.
Slide 15 - Open question
Meewerkend voorwerp
Je donne un cadeau à Lucas.
Je donne un cadeau à Lisanne.
>> Je lui donne un cadeau.
Slide 16 - Slide
Meewerkend voorwerp
Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.
Je donne un cadeau aux garçons.
>> Je leur donne un cadeau.
Slide 17 - Slide
Meewerkend voorwerp
Je donne un cadeau à Lucas.
Je donne un cadeau à Lisanne.
>> Je lui donne un cadeau.
Slide 18 - Slide
Vervang het meewerkend voorwerp: Tu donnes le livre à Jean.
A
Tu le donnes le livre.
B
Tu lui donnes le livre.
C
Tu les donnes le livre.
D
Tu leur donnes le livre.
Slide 19 - Quiz
Vervang het meewerkend voorwerp: Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle
Slide 20 - Quiz
Vervang het meewerkend voorwerp: Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.
Slide 21 - Quiz
Vervang het meewerkend voorwerp: Elle dit tout à sa mère.
Slide 22 - Open question
Vervang het meewerkend voorwerp: On parle à Louise et à Mina.