Voor de spelling van de werkwoorden heb je speciale spellingsregels. In die spellingsregels gebruik je vaak de ‘ik-vorm’. De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan. Deze ik- vorm noem je de stam.
Slide 4 - Slide
De ik- vorm (stam) van een werkwoord.
Zo schrijf je de ik-vorm van een werkwoord:
● hele werkwoord: denken → ik denk → de ik-vorm van denken is denk.
● hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap.
Slide 5 - Slide
Let op!
De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z:
● proeven → ik proef → de ik-vorm is proef.
● reizen → ik reis → de ik-vorm is reis.
Slide 6 - Slide
Let op!
De ik-vorm eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers: