1) Ik kan het verschil aangeven tussen zuivere stoffen en mengsels.
2) Ik kan oplossingen en suspensies onderscheiden.
3) Ik kan in eigen woorden beschrijven hoe je stoffen kunt scheiden door extraheren of filtreren.
4) Ik kan de toepassing van alcohol als oplosmiddel in eigen woorden uitleggen.