H2L 20 november 2018

H2L
20 november 2018
Grammatica - woordsoorten
1 / 19
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2L
20 november 2018
Grammatica - woordsoorten

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Herhalen grammatica zinsdelen
  • Hoe zat het ook alweer met die woordsoorten?
  • Oefenen

Slide 2 - Slide

Ontleed de volgende zin:
Nog nooit was Rick zo benieuwd naar zijn cijfer voor Duits.

Slide 3 - Open question

Ontleed de volgende zin:
Om die flauwe grappen kon het publiek gisteren in de schouwburg niet lachen.

Slide 4 - Open question

Grammatica - zinsdelen
Bedenk voor jezelf of alles helemaal duidelijk is. 
Aanstaande vrijdag en volgende week komen we hierop terug!

Slide 5 - Slide

De volgende woordsoorten zijn al behandeld: lidwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel, bijwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord.
Welke woordsoort(en) vind jij nog lastig?

Slide 6 - Open question

Herhaling lastige woordsoorten

Slide 7 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 8 - Open question

Over welke woordsoort zegt een bijvoeglijk naamwoord iets?

Slide 9 - Open question

Wat is het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord?

Slide 10 - Open question

Welke woordsoort kan je voor '…. de kast' zetten?

Slide 11 - Open question

Op welk zinsdeel lijkt een bijwoord heel erg?

Slide 12 - Open question

Welk trucje kan je toepassen om zeker te weten dat je te maken hebt met een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 13 - Open question

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 14 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
die, deze, dat, dit, zulke, dergelijke, zo'n
Wijst meestal een zelfstandig naamwoord aan.

Slide 15 - Slide

Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Woorden zoals waar, wanneer, waarom, waarmee enz. zijn geen vragende voornaamwoorden, maar bijwoorden

Slide 16 - Slide

Benoem de woorden in de volgende zin:
Wat heeft die jongen geschreven?

Slide 17 - Open question

Benoem de woorden in de volgende zin:
Gisteren zag ik mijn buurvrouw voorbij fietsen.

Slide 18 - Open question

Huiswerk
Maak de startopdracht op blz. 60

Slide 19 - Slide