2.3 Een huur- of koopwoning?

1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Een huur- of koopwoning?
Wat is de woningmarkt?
Wat komt er kijken bij het huren van een woning?
Hoe gaat het kopen van een woning in zijn werk?

Slide 2 - Slide

De woningmarkt.
Een markt voor huurwoningen.
Een markt voor koopwoningen.

Slide 3 - Slide

Markt voor huurwoningen.
1. Woningcorporatie. Sociale huurwoningen tot €700 per maand.
2. Vrije sector. Huur via particulieren. Zijn vaak duurder.

Slide 4 - Slide

Huurtoeslag.
Aanvragen bij de belastingdienst.
Je moet aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Slide 5 - Slide

De huurprijs:
De huurprijs word berekend aan de hand van een puntensysteem. (zie volgende slide)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Markt voor koopwoningen.
Vaak via een makelaar.
Deze helpt bij het kopen van een woning.

Slide 8 - Slide

Het kopen van een woning.
1. Bij een hypotheker vragen hoeveel je kunt lenen.
2. Voorlopig koopcontract tekenen met ontbindende voorwaarden.
3. Betalen via de bank de koopsom + kostenkoper (kk) + taxateur
Kosten koper zijn o.a. makelaarskosten, overdrachtsbelasting.
4. Naar de notaris transportakte tekenen wordt ingeschreven in het kadaster.


Slide 9 - Slide

Huurwoning:
huur
-
riool- + afvalstoffenheffing

Bij verhuizen heb je niets.
Je moet het huis in de oorspronkelijk staat achterlaten.
Koopwoning:
hypotheek
onroerende zaakbelasting OZB
riool- + afvalstoffenheffing

Bij verhuizen houd je geld over door de verkoop.

Slide 10 - Slide

Welke mensen of organisaties kom je tegen als je een huis gaat kopen?

Slide 11 - Open question

Noem twee organisaties of mensen waar je een huis kunt huren.

Slide 12 - Open question

Noem een voordeel van een huurwoning ten opzichte van een koopwoning.

Slide 13 - Open question

Wat is het voordeel van het huren van in de sociale sector?
A
Je mag zelf je huis kiezen.
B
Je krijgt huursubsidie.
C
Je krijgt een woning die je kunt betalen.
D
Je mag deze woning zelf verbouwen.

Slide 14 - Quiz

Je koopt een huis van €275.000,- De kosten koper zijn 5% van de koopsom. De overdrachtsbelasting is 2%. Hoeveel belasting moet je betalen?
A
€27.000,-
B
€19.250,-
C
€13.750,-
D
€550,-

Slide 15 - Quiz

Maken;
opdracht 2.3 in je boek of op de site.

Slide 16 - Slide