Quiz - voorbereiding toets

Quiz - voorbereiding toets
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NwederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz - voorbereiding toets

Slide 1 - Slide

Wat zit er in de toets?

Onderdeel 1 -  belangrijke woorden
Onderdeel 2 - spelling en grammatica
Onderdeel 3 - lezen
Onderdeel 4 - schrijven
Onderdeel 5 - luisteren

Slide 2 - Slide

Het mooie en nieuwe.......zat ook nog eens lekker.
A
klassement
B
clubtenue
C
tribune
D
supporters

Slide 3 - Quiz

Belangrijke woorden

Slide 4 - Slide

In het.....staan wij op de 5e plaats.
A
klassement
B
tribune
C
aanmoedigen
D
supporters

Slide 5 - Quiz

De schaker moest zich goed......op zijn spel.
A
aanmoedigen
B
clubtenue
C
supporters
D
concentreren

Slide 6 - Quiz

Maak een zin met het woord: aanvallen.

Slide 7 - Open question

Maak een zin met het woord: de tactiek.

Slide 8 - Open question

Maak een zin met het woord: de competitie.

Slide 9 - Open question

Spelling en grammatica

Slide 10 - Slide

Zet de hoofdletters en leestekens op de juiste plek.

mevrouw van dalen loopt hard met haar mobiel van samsung in haar hand

Slide 11 - Open question

Zet de hoofdletters en leestekens op de juiste plek.

ik heb mijn vader beloofd dat we op vaderdag gaan tennissen in zwolle

Slide 12 - Open question

Vul op de lege plaats het juiste voorzetsel in.

Ik was ontzettend boos....mijn coach. Hij zei....mij dat ik....wedstrijden beter moet opletten.

Slide 13 - Open question

Niemand in Nederland kan zo ver met een polsstok over een sloot springen.

NEDERLAND is in deze zin.....
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Niemand in Nederland kan zo ver met een polsstok over een sloot springen.

OVER is in deze zin.....
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Niemand in Nederland kan zo ver met een polsstok over een sloot springen.

SPRINGEN is in deze zin.....
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quiz

Lezen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Schrijven

Slide 19 - Slide

Een verslag is een verhaal dat je na een wedstrijd die je hebt gezien kan schrijven.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Een verslag is een verhaal dat je schrijft over iets dat je graag wilt doen.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Een verslag is non-fictie.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Luisteren

Slide 23 - Slide

Leg met een voorbeeld uit wat een gesloten vraag is.

Slide 24 - Open question

Wat voor soort vraag is:

'Hoe kon je dat nou doen?'
A
gesloten vraag
B
open vraag

Slide 25 - Quiz

Verzin een goede vervolgvraag:
Interviewer: Hoe ging je wedstrijd?
Sporter: Ging wel, had beter gekund.
Interviewer: ........

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide