M1 formuleren en spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

formuleren en spelling

mavo 1

formuleren

Je hebt de volgende onderdelen geleerd: 

Hoofdletters en leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken) gebruiken. 

Volledige zinnen herkennen en schrijven. 

Verwijswoorden  (die, dat, deze, dit) herkennen en gebruiken.

Trappen van vergelijking (als/dan, jij/jou)

Werkwoordspelling 

Hoofdletters en leestekens

Wanneer schrijf je géén hoofdletter?

1. naam van een bedrijf
2. hondenras
3. provincies
4. achternaam

Wanneer schrijf je wél een hoofdletter?

1. seizoenen
2. dagen
3. feestdagen
4. maanden

Welk woord moet niet met hoofdletter?

De Domtoren is een beroemde Bezienswaardigheid in Utrecht en staat op het Domplein.

1. De
2. Domtoren
3. Bezienswaardigheid
4. Utrecht

Welke woorden moet wel met een hoofdletters?

weet jij of de markt op koningsdag in april in het park is?

1. weet
2. weet, koningsdag
3. weet, koningsdag, april
4. weet, april

Welke zin krijgt een uitroepteken?

1. De Martinitoren is zo'n 70 meter hoog.
2. Kijk uit, daar komt een fietser aan.
3. Morgen eten we geen pasta, maar patat.
4. Hoe laat begint de film vrijdag.

Waar staan de hoofdletters goed?

1. Janneke van Sloten heeft een nieuwe fiets.
2. Janneke Van Sloten heeft een nieuwe fiets.
3. Janneke van sloten heeft een nieuwe fiets.
4. janneke van sloten heeft een nieuwe fiets.

Waar staan de hoofdletters goed?

1. Meneer Van der Veen is morgen jarig.
2. Meneer van der Veen is morgen jarig.
3. Meneer Van Der Veen is morgen jarig.
4. Meneer van der veen is morgen jarig.

Waar staan de hoofdletters goed?

1. Meneer L. Van der Veen is morgen jarig.
2. Meneer L. van der Veen is morgen jarig.
3. Meneer l. Van Der Veen is morgen jarig.
4. Meneer l. van der veen is morgen jarig.

Waar staan de hoofdletters goed?

1. Breng jij het pasje naar mevrouw de Groot?
2. Breng jij het pasje naar Mevrouw de Groot?
3. Breng jij het pasje naar mevrouw De Groot?
4. Breng jij het pasje naar Mevrouw De Groot?

verwijswoorden

Noteer het woord waarnaar het verwijswoord 'dat' naar verwijst.

Anna was blij met het cadeau dat ze had gekregen van haar vrienden.

Noteer het woord waarnaar het verwijswoord 'die'' naar verwijst.

Daan heeft een abonnement op een krant, maar die lees is nooit.

Heb jij nog een fiets die / dat / deze / dit ik mag lenen?

1. die
2. dat
3. deze
4. dit

Ik kreeg een uitnodiging van een vriend die / dat / deze / dit / ik lang niet heb gezien.

1. die
2. dat
3. deze
4. dit

Het nieuwe boek van die auteur, die / dat / deze / dit / ik gisteren heb gekocht, is erg goed.

1. die
2. dat
3. deze
4. dit

Emma heeft een nieuw idee bedacht. Die / Dat / Deze / Dit kan ze morgen presenteren

1. die
2. dat
3. deze
4. dit

Trappen van vergelijking

Neem de zin over en maak de zin langer door het werkwoord uit de zin erachter te zetten. Voorbeeld: Ik ben kleiner dan jij ___. Antwoord: Ik ben kleiner dan jij bent.

Haar schoenen zijn duurder dan die van mij ___.

Neem de zin over en maak de zin langer door het werkwoord uit de zin erachter te zetten. Voorbeeld: Ik ben kleiner dan jij ___. Antwoord: Ik ben kleiner dan jij bent.

Wij zijn net zo enthousiast als mijn moeder ___.

Neem de zin over en maak de zin langer door het werkwoord uit de zin erachter te zetten. Voorbeeld: Ik ben kleiner dan jij ___. Antwoord: Ik ben kleiner dan jij bent.

Ik heb een grotere broodtrommel dan jij ___.

Neem de zin over en maak de zin langer door het werkwoord uit de zin erachter te zetten. Voorbeeld: Ik ben kleiner dan jij ___. Antwoord: Ik ben kleiner dan jij bent.

Ik ben net zo tevreden als jij ___>

De leerlingen van klas 1B werkten sneller ____ aan het project.

1. als wij
2. als ons
3. dan wij
4. dan ons

Volgens mij ben jij groter ___.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

De kat van Tim is net zo eigenwijs ___.

1. als hij
2. als hem
3. dan hij
4. dan hem

Jij speelt altijd beter gitaar ___.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

werkwoordspelling

De bakker ______________________ (bakken, tt) elke ochtend vers brood.

De nieuwe film ______________________ (worden, tt) wereldwijd geprezen door critici.

Wat ______________________ (vinden, tt) jij van dit boek?

Lisa en Roel ______________________ (wandelen, vt) langs het strand bij zonsondergang.

De hond ______________________ (blaffen, vt) luid naar de voorbijgangers.

In het lokaal ______________________ (liggen, vt) nog veel boeken en schriften.

Het heeft afgelopen weekend hard ____ (waaien).

Heb je al een oplossing voor die kapotte tas ___ (bedenken)?

Mijn moeder ___ (verbranden) haar vingers aan de pan.