H1 NN 4-GT Lezen Tekstopbouw

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Inleiding
Middenstuk
Slot
Indeling tekst

Slide 2 - Slide

3 delen
Een zakelijke tekst bestaat dus uit 3 delen: de inleiding, het middenstuk en het slot.
 Dit kunnen 3 alinea's zijn, maar ook meerdere alinea's omvatten.

Slide 3 - Slide

 De inleiding
De schrijver van een tekst kan kiezen hoe hij/zij zijn inleiding wilt inleiden. 
Dit schooljaar leer je 9 manieren van inleiden.
 
We noemen dit soms ook 'de functies van een inleiding'.

Slide 4 - Slide

Manieren van inleiden zijn:
  1. reden geven van schrijven: de aanleiding voor het schrijven van de tekst wordt genoemd. 
  2. voorbeeld te geven: een voorbeeld bij het onderwerp wordt verteld.
     
  3. anekdote vertellen: een leuk, kort verhaaltje wordt verteld. 
  4. belangrijke vraag stellen: een belangrijke vraag wordt gesteld. Deze vraag staat centraal in de tekst. 

Slide 5 - Slide

5. Standpunt of mening delen: een standpunt of mening (van de schrijver) over het onderwerp wordt gegeven. 
6. hoofdgedachte delen: de hoofdgedachte van de tekst wordt genoemd. Dit is de tekst uitgelegd/samengevat in één zin.
7. deskundige introduceren: een deskundige over het onderwerp wordt geïntroduceerd. Deze deskundige komt aan het woord in de tekst. 

Slide 6 - Slide

8. opbouw over de tekst geven: de inhoud van de tekst wordt opgesomd. 
9. samenvatting geven: een korte samenvatting wordt alvast in de inleiding verteld. 

Slide 7 - Slide

Het middenstuk
Hierin worden verschillende zaken behandeld die met het onderwerp te maken hebben. 
Dit zijn deelonderwerpen. Het is gebruikelijk dat elk nieuw deelonderwerp in een nieuwe alinea staat. 

Slide 8 - Slide

Het slot
Een zakelijke tekst heeft ook verschillende manieren van een tekst afsluiten

Dit leerjaar leer je er 6. 

Slide 9 - Slide

Manieren van afsluiten:
1. De hoofdgedachte van de tekst geven: de tekst wordt nog ter afsluiting in één zin samengevat/uitgelegd.
2. advies geven: de schrijver sluit af met een advies voor de lezers.
3. conclusie trekken: door de schrijver wordt een conclusie getrokken. 

Slide 10 - Slide

4. samenvatting geven: een korte samenvatting van het genoemde wordt in het slot genoemd.
5. toekomstverwachting noemen: de schrijver spreekt een verwachting uit naar de toekomst.  
6. vraag beantwoorden: de vraag uit de inleiding wordt in het slot beantwoord. 

Slide 11 - Slide

DUS: Slot
  • Hoofdgedachte
  • Advies
  • Conclusie
  • Samenvatting
  • Toekomstverwachting 
  • Vraag inleiding beantwoord

Slide 12 - Slide

Titel
De titel van de tekst staat bovenaan.

Let op: de titel is niet hetzelfde als het onderwerp

Slide 13 - Slide

Onderwerp tekst
Het onderwerp vertelt in één of enkele woorden waar de tekst over gaat.



Slide 14 - Slide

Onderwerp tekst bepalen
  • Afbeeldingen bekijken
  • Titel en tussenkopjes lezen
  • Inleiding (1e alinea) lezen
  • Beantwoord vraag: waar gaat de tekst over?
  • Daar waar de tekst over gaat = het onderwerp


Slide 15 - Slide

Hoofdgedachte van een tekst

Het belangrijkste van een tekst kan 

in één mededelende zin samengevat worden = 
de hoofdgedachte

Let op: Het is nooit een vraag!

Slide 16 - Slide

Tussenkopjes
Soms hebben alinea's in het middenstuk ook tussenkopjes.
Een tussenkopje is een titel boven een alinea.
Een tussenkopje helpt vaak bij het deelonderwerp.

Slide 17 - Slide

Tussenkopjes
Inspringen bij een alinea

Slide 18 - Slide

Citeren
Als je bij een vraag een zin moet citeren, citeer dan een zin. Niets meer en niets minder!!! Zet de regelnummers erachter. Soms moet je ook korte delen citeren: 
zin = zin
zinsgedeelte = zinsgedeelte
woordgroep = woordgroep
woord = woord

Slide 19 - Slide

Citeren
Het citeren van een woord
Als er wordt gevraagd om een woord te citeren, dan citeer je daadwerkelijk één woord. 
Het citeren van een woordgroep
Als er wordt gevraagd om een woordgroep te citeren, dan citeer je een groep van woorden die bij elkaar horen in de zin. Vaak gaat het hier om zinsdelen.


Slide 20 - Slide

Even het verschil
citeren en parafraseren
citeren = letterlijk overnemen
parafraseren = in eigen woorden 

Slide 21 - Slide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 22 - Slide

Benoem deze drie tekstdelen

Slide 23 - Open question

Wat is de functie van de inleiding?
(welk doel heeft een inleiding)
A
Onderwerp duidelijk maken en de aandacht van de lezer trekken
B
Samenvatting geven van de tekst.
C
Deelonderwerpen bespreken.
D
Een conclusie geven

Slide 24 - Quiz


Lees de inleiding nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
enkel aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 25 - Quiz


Welke alinea('s) is de inleiding?
A
alinea 1
B
alinea 1 en 2
C
alinea 1, 2 en 3

Slide 26 - Quiz

Functies van de inleiding:
Wat is een functie van de inleiding?
A
Conclusie geven
B
Centrale vraag stellen
C
Waarschuwing geven
D
mening van de schrijver te geven

Slide 27 - Quiz


Lees de inleiding
nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
enkel aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 28 - Quiz

Wat zijn tussenkopjes?
A
Kleine titels boven een alinea
B
Kleine titels boven de tekst
C
Kleine titels
D
Dit bestaat niet

Slide 29 - Quiz

Tussenkopjes worden gebruikt om...
A
De leesbaarheid van de tekst te verhogen
B
Aan te geven waar de titel over gaat

Slide 30 - Quiz

Door het gebruik van tussenkopjes wordt de tekst...
A
korter
B
overzichtelijker
C
moeilijker

Slide 31 - Quiz

Wat is GEEN functie van tussenkopjes?

A
amuseren
B
structuur geven
C
lezer motiveren om verder te lezen
D
lezer in staat te stellen om zoekend te lezen

Slide 32 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
de helft van het hele onderwerp
B
het onderwerp van een tekstgedeelte (alinea)
C
de hoofdgedachte van de tekst
D
een alinea

Slide 33 - Quiz

In het slot
A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 34 - Quiz


Slot?
A
alinea 3, 4 en 5
B
alinea 4 en 5
C
alinea 5

Slide 35 - Quiz


Slot?
A
alinea 5, 6 en 7
B
alinea 6 en 7
C
alinea 7

Slide 36 - Quiz


Slot?
A
alinea 3, 4 en 5
B
alinea 4 en 5
C
alinea 5

Slide 37 - Quiz

Functies van het slot.
Wat is een functie of functies van het slot?
A
de centrale vraag stellen
B
Een advies geven
C
Een samenvatting geven
D
enkele personen introduceren

Slide 38 - Quiz

Leren voor de toets
- Weten wat een onderwerp is
- Weten hoe je het onderwerp kan vinden in een tekst
- de 3 delen van een tekst kennen
- de 9 manieren van inleiden herkennen/kennen (inleiding)
- deeltitels herkennen
- deelonderwerpen in alinea's kunnen opsporen
- de 6 manieren van afsluiten herkennen/kennen (slot)

Slide 39 - Slide

Moeite met deze stof?
Gebruik ook de bijlagen in het lesboek
blz. 198 Verbanden en signaalwoorden
Zoek de termen van dit hoofdstuk op in de woordenlijst
blz. 192-197 woordenlijst examen

Slide 40 - Slide

Einde

Slide 41 - Slide