Les 11 - Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Taalverzorging §A5
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Taalverzorging §A5

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige spelt.

Slide 2 - Slide

Ga even lekker lezen...

Slide 3 - Slide

Werkwoordspelling
Veel mensen vinden het lastig om werkwoorden op de juiste manier te spellen. Als je je aan de regeltjes houdt, valt het eigenlijk best mee. 

De komende weken gaan we hiermee oefenen. 

Slide 4 - Slide

Spel de juist vorm van de persoonsvorm
... (vinden) je moeder het niet vervelend dat je broer gaat emigreren?
Hij ... (beantwoorden) je vraag als hij uit de vergadering komt. 
Mijn broertje ... (gamen) de hele dag als hij daartoe de kans krijgt. 
Hoe oud ... (worden) je volgende week?
Ik ... (deleten) de bestanden, anders is het geen verrassing meer. 
Hopelijk ... (veroveren) Max Verstappen dit jaar de titel. 
Hij ... (bevrijden) zijn vriend uit de benarde positie. 

Slide 5 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is misschien wel de werkwoordsvorm waarmee mensen de meeste moeite hebben. Dat komt doordat de persoonsvorm zich aanpast aan het onderwerp van de zin. Dit noemen we congrueren. 

Slide 6 - Slide

Personen
Om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft, is het goed om te weten hoe het zit met de eerste, tweede en derde persoon. 

- De eerste persoon ben je zelf: ik; wij
- De tweede persoon is degene tegen wie je praat: je, jij of u; jullie of u
- De derde persoon is degene over wie je praat: hij, zij of het; ze of zij
(eigenlijk alles wat niet ik, je, jij of u is) 

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
De spelling van de persoonsvorm hangt van het onderwerp af.




*als je of jij het onderwerp is en achter de
persoonsvorm staat, gebruiken we de stam.
1e persoon
ik
stam
2e persoon
je, jij of u
stam + t/stam*
3e persoon
hij, zij of het
(alles wat niet ik, je, jij of u is)
stam +t

Slide 8 - Slide

Let op!
- Er kunnen twee vormen van de stam zijn: het hele werkwoord -en of  de persoonsvorm die we gebruiken als ik  het onderwerp is.

- Twijfel je (vooral bij werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt) of er een -t achter moet, vervang het dan door een vorm van lopen.

- -dt aan het eind van een werkwoord kan alleen voorkomen als de stam op een -d eindigt en het onderwerp een tweede of derde persoon is.

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
Voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in het meervoud gebruiken we het hele werkwoord, zoals het ook in het woordenboek terug te vinden is. Hierop is één uitzondering:

Als u in het meervoud het onderwerp is, gebruiken we stam+t.

Slide 10 - Slide

Kijk er nu nog eens naar...
... (vinden) je moeder het niet vervelend dat je broer gaat emigreren?
Hij ... (beantwoorden) je vraag als hij uit de vergadering komt. 
Mijn broertje ... (gamen) de hele dag als hij daartoe de kans krijgt. 
Hoe oud ... (worden) je volgende week?
Ik ... (deleten) de bestanden, anders is het geen verrassing meer. 
Hopelijk ... (veroveren) Max Verstappen dit jaar de titel. 
Hij ... (verheugen) zich op de wedstrijd van het weekend. 

Slide 11 - Slide

Aan het werk
Werk nu aan opdracht 1  pagina 276 van je boek. 

Slide 12 - Slide