TV 27.1- Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Creatieve Boekopdracht klas 1

 Om te laten zien wat je hebt gelezen, maak je een boekopdracht. Je krijgt hiervoor een cijfer dat één keer meetelt.
Bij elke opdracht staat vermeld hoe je de opdracht moet inleveren en waarop je beoordeeld wordt. Voor alle opdrachten geldt dat inzet en creativiteit worden beloond.





Slide 3 - Slide

Let in alle gevallen op je taalverzorging.
Uiterlijk 16 januari 2023 om 23:30 uur heb je jouw opdracht ingeleverd.

Slide 4 - Slide

Kies uit: 
Heel klas 1 bakt
Zoek een liedje
Stripverhaal maken
Dagboekfragment schrijven

Slide 5 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd spelt.

Slide 6 - Slide

Werkwoordspelling
Veel mensen vinden het lastig om werkwoorden op de juiste manier te spellen. Als je je aan de regeltjes houdt, valt het eigenlijk best mee. 

De komende weken gaan we hiermee oefenen. 

Slide 7 - Slide

H27 De persoonsvorm
De persoonsvorm is misschien wel de werkwoordsvorm waarmee mensen de meeste moeite hebben. Dat komt doordat de persoonsvorm zich aanpast aan het onderwerp van de zin. Dit noemen we congrueren

Slide 8 - Slide

Personen
Om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft, is het goed om te weten hoe het zit met de eerste, tweede en derde persoon. 

- De eerste persoon ben je zelf: ik; wij
- De tweede persoon is degene tegen wie je praat: je, jij of u; jullie of u
- De derde persoon is degene over wie je praat: hij, zij of het; ze of zij
(eigenlijk alles wat niet ik, je, jij of u is) 

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
De spelling van de persoonsvorm hangt van het onderwerp af.




*als je of jij het onderwerp is en achter de
persoonsvorm staat, gebruiken we de stam.
1e persoon
ik
stam
2e persoon
je, jij of u
stam + t/stam*
3e persoon
hij, zij of het
(alles wat niet ik, je, jij of u is)
stam +t

Slide 10 - Slide

Let op!
- Er kunnen twee vormen van de stam zijn: het hele werkwoord -en of  de persoonsvorm die we gebruiken als ik  het onderwerp is.

- Twijfel je (vooral bij werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt) of er een -t achter moet, vervang het dan door een vorm van lopen of smurfen.

- -dt aan het eind van een werkwoord kan alleen voorkomen als de stam op een -d eindigt en het onderwerp een tweede of derde persoon is.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
Voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in het meervoud gebruiken we het hele werkwoord, zoals het ook in het woordenboek terug te vinden is. Hierop is één uitzondering:

Als u in het meervoud het onderwerp is, gebruiken we stam+t.

Slide 12 - Slide

Spel de juist vorm van de persoonsvorm
... (vinden) je moeder het niet vervelend dat je broer gaat emigreren?
Hij ... (beantwoorden) je vraag als hij uit de vergadering komt. 
Mijn broertje ... (gamen) de hele dag als hij daartoe de kans krijgt. 
Hoe oud ... (worden) je volgende week?
Ik ... (deleten) de bestanden, anders is het geen verrassing meer. 
Hopelijk ... (veroveren) Max Verstappen dit jaar de titel. 
Hij ... (verheugen) zich op de wedstrijd van het weekend. 

timer
3:00

Slide 13 - Slide

Voorlezen

Slide 14 - Slide

Aan het werk
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 4 op pagina 110 en 111 van je boek. 

Slide 15 - Slide