herhaling werkwoordspelling

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-6

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
Je hebt de afgelopen week geoefend met de werkwoordspelling.

In deze les nog een keer de regels en een paar oefeningen.

Slide 3 - Slide

  • Huiswerk

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

  • Huiswerk

Slide 6 - Slide

Kijk het na met een andere kleur pen! 
Bewaar het: ik kom straks langs om te kijken waar de fouten zaten!

Slide 7 - Slide

  • Huiswerk

Slide 8 - Slide

Welke 7 vormen van het werkwoord ken je?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Als het werkwoord een PV is in de tegenwoordige tijd 
Als het een PVTT  (pv in de tegenwoordige tijd) is: één van deze vier opties! 
 











       

Ik- vorm
Ik bestel een pizza.
Ik word vaak geholpen.
Ik- vorm + t
Jij bestelt een pizza.
Mijn neef bestelt een pizza.
Jij wordt vaak geholpen.
Mijn neef wordt vaak geholpen.
Het hele ww
Wij bestellen een pizza.
Wij worden vaak geholpen.
ww voor "jij"
Bestel jij een pizza?
Word jij vaak geholpen?
Alleen hier kan je dt krijgen!!

Slide 11 - Slide

Als het werkwoord een PV is in de verleden tijd en een ZWAK ww is 
Als het een zwakke PVVT (pv in de verleden tijd) is: één van deze twee opties= 
+ te(n)/ +de(n)                                                                                                                             Gebruik 'T KoFSCHiP X 

 











       

Ik- vorm + te 
Ik- vorm + de

Enkelvoud
Ik wachtte op de bus.
Jij wachtte op de bus. 
Mijn neef wachtte op de bus.
Ik bestelde een pizza.
Jij bestelde een pizza.
Mijn neef bestelde een pizza.
Ik- vorm + ten
Ik- vorm + den

Meervoud
Wij bestelden een pizza.
Jullie wachtten op de bus.
Hier kan je NOOIT dt krijgen!!

Slide 12 - Slide

Als het werkwoord een PV is in de verleden tijd en een STERK ww is 
Als het een sterke PVVT (pv in de verleden tijd) is: 

  • Klank verandert = vraag/ vroeg - word/ werd - loop/ liep  
  • Schrijf het zo kort mogelijk 
  • Schrijf het zoals je het hoort/ kent  







       

Slide 13 - Slide

Als het werkwoord géén PV in de zin is
3. Dan is het: infinitief (inf)--> het hele werkwoord 
Ik ben een pizza aan het bestellen.
4. Gebiedende wijs (gw): --> een bevel --> je schrijft altijd de ik-vorm
Bestel een pizza! Word nou eens volwassen. Stem op GroenLinks!
5. Voltooid deelwoord (vd) --> laat zien dat iets af is --> begint vaak met -ge, soms met -be, -ver, - her of -ont. --> Gebruik 'T KoFSCHiP X 
Ik heb een pizza besteld (bestelde). Wij hebben op de bus gewacht (wachtten).
onvoltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord) 
Het voltooid deelwoord van sterke ww-en eindigt op -en = Geholpen, geschreven, gelopen.
6. Onvoltooid deelwoord (od) --> laat zien dat iets nog bezig is --> Schrijf het hele ww + d.
Lachend fietste ik naar huis. Die man loopt schreeuwend over straat.
7. Bijvoeglijk naamwoord (bn) -->  Van een vd en een od kan je een bijvoeglijk naamwoord maken. Het woord zegt dan iets over een zelfstandig naamwoord en is geen werkwoord meer. 
Als vd of od eindigend op een -d of -t -->  + e  = De bestelde pizza. / De schreeuwende man.  (ZO KORT MOGELIJK)
Als vd eindigend op -en  --> +   ook -en = De geholpen vrouw. De geschreven brief. 


       

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 16 - Quiz

Hoe moet het wél
gespeld worden?
Welke regel (1 - 7) pas je
dan toe?

Slide 17 - Open question

Hoe moet het wél
gespeld worden?
Welke regel (1 - 7) pas je
dan toe?

Slide 18 - Open question

Hoe moet het wél
gespeld worden?
Welke regel (1 - 7) pas je
dan toe?

Slide 19 - Open question

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 20 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 21 - Quiz

Hoe moet het wél
gespeld worden?
Welke regel (1 - 7) pas je
dan toe?

Slide 22 - Open question

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 23 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 24 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 25 - Quiz

Hoe moet het wél
gespeld worden?
Welke regel (1 - 7) pas je
dan toe?

Slide 26 - Open question

werkwoordspelling
A
De oude man bestuurt de auto
B
De oude man bestuurd de auto

Slide 27 - Quiz

De laatste letter van de stam zit wel in 't kofschip-x, dus +te(n)
De laatste letter van de stam zit niet in 't kofschip-x, dus +de(n)
werken 
vergissen
verbazen 
knippen
branden 
beloven

Slide 28 - Drag question

werkwoordspelling
A
George en Bas brandde het hele pand af.
B
George en Bas brandden het hele pand af.

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

HW voor dinsdag 17 september
  • Vervoeg de ww-en op het uitdeelblad dat je van mij krijgt.
  • Doe dit steeds volgens de stappen!   

Slide 31 - Slide

Doelen deze les
Snap je alle regels? Is het weer duidelijk?

Uitleg duidelijk? Wat kan ik beter doen om jullie te helpen?
Volgende les

Verder met de methode

Afsluiting

Zijn er nog vragen?



Slide 32 - Slide