hij,zij,wij,mij,jou

De man leest de krant.
.................... leest de krant.
A
zij
B
hij
C
jij
1 / 17
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

De man leest de krant.
.................... leest de krant.
A
zij
B
hij
C
jij

Slide 1 - Quiz

De vrouw werkt op kantoor.
................ werkt op kantoor.
A
hij
B
zij
C
wij

Slide 2 - Quiz

Mijn buren hebben een winkel.
...................hebben een winkel.
A
zij
B
wij
C
jullie

Slide 3 - Quiz

Yuri en jij lezen een boek.
..................lezen een boek.
A
wij
B
jullie
C
zij

Slide 4 - Quiz

Jan en ik gaan op vakantie.
................gaan op vakantie.
A
zij
B
wij
C
jullie

Slide 5 - Quiz

De brief is niet voor............
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 6 - Quiz

Het pakje is voor..............
A
jij
B
jou
C
jouw

Slide 7 - Quiz

Die jas is van............
A
hij
B
zijn
C
hem

Slide 8 - Quiz

Is deze bril van...................?
A
je
B
jou
C
jij

Slide 9 - Quiz

Van wie zijn de boeken? De boeken zijn van ...............
A
hen
B
ze
C
hun

Slide 10 - Quiz

Van wie zijn de schoenen? De schoenen zijn van................
A
haar
B
zij
C
ze

Slide 11 - Quiz

Ik zie Marie niet. Zie jij................misschien?
A
haar
B
zij
C
ze

Slide 12 - Quiz

Geef jij het geld aan Jan? Ja, ik geef het geld aan...............
A
hem
B
hij
C
jij

Slide 13 - Quiz

Je vriend staat buiten. Hij wacht op...........
A
jullie
B
jou
C
hen

Slide 14 - Quiz

Mijn vader is jarig. Ik geef ................ een cadeau.
A
haar
B
hem
C
hij

Slide 15 - Quiz

Wij spreken geen Nederlands. Wie kan................helpen?
A
wij
B
ons

Slide 16 - Quiz

Mevrouw, kunt u.................even helpen?
A
ik
B
mij

Slide 17 - Quiz