Chromosomen bestaat voor een groot deel uit de stof DNA.
In elke cel in je lichaam ligt dezelfde informatie.
DNA replicatie & eiwitsynthese
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
DNA
Chromosomen bestaat voor een groot deel uit de stof DNA.
In elke cel in je lichaam ligt dezelfde informatie.
DNA replicatie & eiwitsynthese
Slide 1 - Slide
Wat zijn de bouwstenen van het DNA?
A
aminozuren
B
stikstof
C
suikers
D
nucleotiden
Slide 2 - Quiz
Hoe heet onderdeel II van deze nucleotide?
A
fosfaatgroep
B
stikstofbase
C
suikergroep
Slide 3 - Quiz
DNA replicatie is...
A
... het afbreken van DNA
B
... het aflezen van DNA
C
... het kopiëren van DNA
D
... het doorgeven van DNA
Slide 4 - Quiz
Op welk punt in de celcyclus vindt DNA-replicatie plaats?
A
Tijdens de celdeling (mitose).
B
Tijdens de G1 (1e groei) fase.
C
Tijdens de S (synthese) fase.
D
DNA-replicatie vindt constant plaats.
Slide 5 - Quiz
Welke term hoort niet bij de DNA-replicatie
A
Transcriptie
B
Chromatiden
C
Centromeren
D
S-fase
Slide 6 - Quiz
Voor DNA replicatie is/zijn benodigd
A
DNA
B
DNA polymerase
C
vrije nucleotiden
D
alle drie
Slide 7 - Quiz
Hoeveel chromatiden heeft een cel met 22 chromosomen na DNA replicatie?
A
11
B
22
C
44
D
88
Slide 8 - Quiz
Hieronder staat een diagram dat de hoeveelheid DNA per cel aangeeft voor, tijdens en na delingen. Met nummers zijn verschillende tijdvakken aangegeven. In welk tijdvak of in welke tijdvakken vindt de replicatie (verdubbeling) plaats?
Slide 9 - Open question
Wat is de nucleotide sequentie van de andere (complementaire) streng? CGGATACGGTTA
Slide 10 - Open question
Welke stikstofbase is specifiek voor RNA
A
Uracil
B
Guanine
C
Adenine
D
Cytosine
Slide 11 - Quiz
Op een bepaald moment wordt ergens in een een cel de nucleotide GAT gepaard aan de nucleotide CUA. Deze paring treedt op
A
als een mRNA codon paart
met een tRNA anticodon.
B
tijdens translatie.
C
in een dubbelstreng
DNA-molecuul.
D
tijdens transcriptie.
Slide 12 - Quiz
Wat gebeurt er tijdens de transcriptie?
A
er wordt een keten van aminozuren gemaakt
B
er wordt een kopie van een gen gemaakt
C
de ribosomen maken eiwitten
D
het mRNA verlaat de celkern
Slide 13 - Quiz
Genexpressie
Transcriptie
RNA
Gen
DNA-sequentie
Complementair aan matrijsstreng DNA
Stukje DNA met informatie voor 1 bepaalde eigenschap
De vorming van RNA
De volgorde van basen in het DNA
Het tot uiting komen van een gen
Slide 14 - Drag question
Transcriptie en translatie vinden plaats in...
A
beide in de celkern
B
beide in het cytoplasma
C
transcriptie in celkern
translatie in cytoplasma
D
translatie in celkern
transcriptie in cytoplasma
Slide 15 - Quiz
In een gen heeft de matrijsstreng de volgende DNA-code: TTG-TCC-AAG-AAT-CCG-TAA.
Wat is het mRNA kopie van dit gen?
Slide 16 - Open question
Een stuk mRNA heeft de volgende sequentie: CGAAUACGGAUAUG Noteer de sequenties van het bijbehorende dubbelstrengs DNA fragment. Geef aan welke code bij de matrijsstreng hoort en welke bij de coderende streng.
Slide 17 - Open question
sleep de termen naar de juiste plaats in de afbeelding
DNA
eiwit
aminozuur
ribosoom
mRNA
codon
Slide 18 - Drag question
Eiwitsynthese
Er worden drie beweringen gedaan over eiwitsynthese. Geef (door te slepen) aan bij elke stelling of deze wel of niet juist is.
1. Eiwitsynthese vindt alleen plaats in ribosomen die gebonden zijn aan het endoplasmatisch reticulum.
2. tRNA moleculen vervoeren aminozuren naar de ribosomen.
3. Een codon kan coderen voor meer dan één aminozuur.
wel
wel
wel
niet
niet
niet
Slide 19 - Drag question
Welke aminozuren worden aaneengeschakeld aan de hand van dit stuk mRNA? UUAAGCAUGGUAUACUUUUAACGC (Gebruik de 3 letter symbolen van de aminozuren)
Slide 20 - Open question
In de afbeelding hiernaast zie je een tRNA-molecuul.