2H 27. STUNDE 22

1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

timer
5:00
      K2: L4 + L5 + L6

Slide 2 - Slide

Lernziel


  • Je begrijpt de informative teksten + kijkfragmenten en je kan vragen hierover beantwoorden

Slide 3 - Slide

Lesdoel


  • Je weet wat naamvallen zijn/ je kan een zin ontleden
  • je kent de 4e naamval en je kan het toepassen

Slide 4 - Slide

Programm

  • Vorhaben für 2022
  • Wiederholung Deutsch

  • Aufgaben machen
  •  Kontrolle
  • HA : Ferien + Wörter lernen

Slide 5 - Slide

Programm 

  • Kontrolle/ Quiz
  • Grammatik
  • Grammatik üben
  • Aufgaben machen
  •  Fragen / HA

Slide 6 - Slide

Vorhaben
  • Schreibe auf ein Blatt 2 Vorhaben für dieses Jahr auf. Was willst du dieses Jahr verändern und warum?

Slide 7 - Slide

Ansichtskarte schreiben
1. Du machst eine schöne Ansichtskarte über deine Ferien
2. Du schreibst mindestens 10 Sätze über deine Ferien

Slide 8 - Slide

Ansichtskarte schreiben
Tip: Sätze, die du benutzen kannst:
Ich bin in..( land/ stad) gewesen. of Ich war in.....
Das Wetter war.... ( het weer was).......
Ich bin mit meiner Mutter dort (daar) gewesen.
Ich habe....... gemacht ( ik heb gedaan.....)
Ich habe..... gegessen ( ik heb gegeten)...

Slide 9 - Slide

Wiederholung

Slide 10 - Slide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 11 - Drag question

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 12 - Drag question

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 13 - Drag question

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werdet
seid
habt
wird
ist
bin
haben
hast

Slide 14 - Drag question

timer
1:00
die
der
das
Mann
Frau
Kind
Junge
Schule
Mädchen

Haus
Lehrer

Lehrerin

Slide 15 - Drag question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere

Slide 16 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 17 - Quiz

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 18 - Quiz

Was ist ...............(jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 19 - Quiz

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unse4r

Slide 20 - Quiz

............ (jullie) Weinachtsbaum (m) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 21 - Quiz

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 22 - Quiz

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 23 - Quiz

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 24 - Quiz

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun

Slide 25 - Drag question

Übersetze: Hoe heet jij?

Slide 26 - Open question

Waar komen jullie vandaan?

Slide 27 - Open question

Heb je broers en/ of zussen?

Slide 28 - Open question

Hoeveel zakgeld krijgt zij?

Slide 29 - Open question

K3 - Inhalt

Slide 30 - Mind map

Aufgaben machen + besprechen
  • K3 Lektion 1: S. 98/ Nr. 1,2,3, 5, 7 
  • Zeit:
timer
1:00

Slide 31 - Slide

Hausaufgaben
Lernen: K3: L1 + K2 lernen

K3: L1 + Ansichtskarte machen
( Bis Freitag. Am Freitag einreichen !!!!)


Slide 32 - Slide

Was bedeutet Zutaten auf NL?

Slide 33 - Open question

Woher kommt der Kaiserschmarren?

Slide 34 - Mind map

Wanneer werd de taart voor het eerst gebakken?

Slide 35 - Mind map

Voor een "Sachertorte"heb je nodig:
A
meel, suiker, gist
B
meel, suiker, zout
C
meel, suiker, marmelade
D
meel, suiker, slagroom

Slide 36 - Quiz

Was weißt du über Wien?
( 2 Sätze)

Slide 37 - Mind map

Übersetze: ik lust geen jam.

Slide 38 - Open question

Grammatik

Slide 39 - Slide

Grammatik
  • S. 102/103 durchlesen
This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 40 - Slide

Zinontleden
1. Ich esse eine Kekse.
2. Mein Vater hat ein Buch gekauft.
3. Die Kinder lernen Deutsch
4. Essen wir heute Pizza.
5. Ich trinke gerne Kaffee.

Slide 41 - Slide

FÄlle
1. Ich esse ( een) Banane (v,)
2. Ich brauche  ( een ) Buch(o.)
3.  Ich suche (de) Bruder (m.)
4. ( mijn ) Mutter trinkt (een ) Tasse ( v.) Kaffee.
5. ( de ) Hamburger (m.) esse ich nicht.

Slide 42 - Slide

Wat is de 1e naamval
A
meewerkend voorwerp
B
bezit
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 43 - Quiz

Hoe vraag je naar de 4e naamval
A
wie/ wat + gezegde
B
wie/ wat + gezegde + onderwerp
C
aan wie/ wat + gezegde + onderwerp
D
wie / wat

Slide 44 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Schüler stellt dem Lehrer eine Frage
A
dem Lehrer
B
eine Frage
C
der Schüler
D
stellt

Slide 45 - Quiz

Wer will keine Pizza essen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Wer
B
keine Pizza
C

Slide 46 - Quiz

Welke lidwoorden veranderen in de 4e naamval?
A
de lidwoorden van vrouwelijke woorden
B
de lidwoorden van onzijdige woorden
C
de lidwoorden van meervoud
D
de lidwoorden van mannelijke woorden

Slide 47 - Quiz

Hoe zeg je een appel (m). in de 4e naamval?
A
eine Apfel
B
einen Apfel
C
ein Apfel
D
eins Apfel

Slide 48 - Quiz

Ergänze: Er sucht ( zijn) Vater.
A
sein
B
seine
C
seinen
D
zeinen

Slide 49 - Quiz

Übersetze: ik mag geen hamburger.
A
Ich mage keinen Hamburger.
B
Ich mag kein Hamburger.
C
Ich mag keinen Hamburger.
D
Ich mage keine Hamburger.

Slide 50 - Quiz

Aufgaben machen
  • S. 103/ Nr.8-10

Slide 51 - Slide

Hausaufgaben
Lernen:

K3: L1 + L2  lernen

Machen: 
Aufgaben fertig machen.

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide