Taal leren

Talen leren
Iedereen beheerst rond zijn negende zijn moedertaal.
Hoe kan dat?
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Talen leren
Iedereen beheerst rond zijn negende zijn moedertaal.
Hoe kan dat?

Slide 1 - Slide

4

Slide 2 - Video

00:07
Wanneer begint het leren van je moedertaal?
A
direct na de conceptie
B
na ongeveer 26 weken in de baarmoeder
C
direct na de geboorte
D
vanaf de derde week na de geboorte

Slide 3 - Quiz

00:45
Wat hoort een ongeboren baby waardoor hij de taal leert?
A
de stem van zijn moeder
B
omgevingsgeluiden
C
het ritme van de taal
D
spraakklanken

Slide 4 - Quiz

01:17
Baby's horen
  • ritme
  • veelvoorkomende spraakklanken

Slide 5 - Slide

02:33
Wat hoort NIET bij child directed speech?
A
langzamer spreken
B
snelle berekeningen in de hersenen
C
veel herhalen
D
wijzen

Slide 6 - Quiz

Typisch Nederlands
  • veel medeklinkers achter elkaar;
  • de uu-klank;
  • verschillende zinsvolgorde bij de hoofdzin en de bijzin;
  • veel kleine woordjes (partikels);
  • sterke en zwakke werkwoorden;
  • soms een raar gebruik van de tijden.

Slide 7 - Slide

Type een woord in met zo veel mogelijk medeklinkers achter elkaar.

Slide 8 - Open question

De klank uu leer je...
A
in de baarmoeder al herkennen.
B
uitspreken zodra je woordjes leert.
C
op de basisschool.
D
A en B zijn allebei goed.

Slide 9 - Quiz

Type zoveel mogelijk woorden met de uu.

Slide 10 - Open question

Omdat ik jarig ben,
moet ik vanmiddag boodschappen doen.
hoofdzin
bijzin

Slide 11 - Drag question

De plaats van de pv
Hij wil wat vragen, omdat hij zijn schrift vergeten is.
-------------
hoofdzin: pv op de 2e plaats
bijzin: pv achteraan

Slide 12 - Slide

Wat zijn de partikels in de volgende zin:

Ik ga toch maar leren, hoewel ik er geen zin heb.
A
maar, er
B
toch, maar
C
toch, er
D
toch, maar, er

Slide 13 - Quiz

Partikels
Partikels zijn kleine woordjes die op zichzelf weinig betekenen.
We gebruiken ze om...
  • woorden emoties mee te geven;
  • een zin vriendelijker/beleefder te maken;
  • te nuanceren.

Slide 14 - Slide

maar
Kom maar bij mij.
  • medeleven

Je doet maar!
  • onverschilligheid
misschien
Weet jij misschien hoe laat het is?
  • beleefdheid
       gewoon
Sta gewoon op tijd op.
  • meest logisch, simpel

Dat is gewoon te erg voor woorden.
  • verbazing

Partikels zijn voor niet-Nederlanders heel lastig.
Ze betekenen soms het een en soms het ander.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is het gevolg als je de partikels weglaat?
Ik ga leren, hoewel ik geen zin heb.

A
De zin wordt duidelijker.
B
De zin wordt minder genuanceerd.

Slide 17 - Quiz

doen
managen
sterk werkwoord
zwak werkwoord

Slide 18 - Drag question

De meeste werkwoorden zijn....
A
sterk.
B
zwak.

Slide 19 - Quiz

nieuwe werkwoorden, zoals uploaden, zentanglen en e-sporten zijn altijd...
A
sterk.
B
zwak.

Slide 20 - Quiz

Welke zin gebruikt de verleden tijd als toekomende tijd?
A
Kom je morgen eten?
B
Kwam je morgen nou eten?
C
Zou je morgen komen eten?
D
Zul je morgen nou komen eten?

Slide 21 - Quiz

De verschillende (lastige) onderdelen leer je op verschillende leeftijden en op verschillende manieren. 


Slide 22 - Slide

Taalfasen
1. de voortalige periode (26 weken voor de geboorte - 1 jaar)
- de taal hekennen;
- klanken herkennen;
- klanken verstaan
- klanken uitspreken.
Resultaat: De baby brabbelt.

Slide 23 - Slide

2. De vroegtalige periode
Van 1 jaar tot 2,5 jaar. Het kind leert...
- dat klanken een betekenis hebben;
- woorden (éénwoordfase);
- woorden combineren (twee- en meerwoordfase);
- de goede woordvolgorde.
Resultaat: Als de peuter 2,5 is zegt hij al echte zinnen, maar laat kleine woordjes nog weg.

Slide 24 - Slide

3. De differentiatiefase
Tussen 2,5 en 5 jaar verbetert de taal verder.

- De zinnen worden langer.
- De woordenschat breidt zich snel uit.
- De peuter leert werkwoorden vervoegen.
- Het kind leert samenstellingen (huisdeur).
- De kleuter leert nadenken over taal. 

Slide 25 - Slide

4. De voltooiingsfase
Van 5 tot 9 jaar.

Het kind leert...
- lezen en schrijven;
- nog meer woorden;
- sociale regels.
De andere fasen worden min of meer afgerond.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

prena-tale fase
voor-talige fase
vroeg-talige fase

Slide 28 - Drag question

differentiatiefase
volgroeidefase

voltooiingsfase
volwassenfase

Slide 29 - Drag question

De goede zinsvolgorde gebruiken leer je al als je ...
A
0 tot 6 maanden bent.
B
2,5 tot 3 jaar bent.
C
5 of 6 jaar bent.
D
8 of 9 jaar bent.

Slide 30 - Quiz

Hoe leer je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
Dat leren kinderen op school.
B
Kinderen leren dat omdat volwassenen hen verbeteren.
C
Kinderen leren dit voor en direct na hun geboorte.
D
Kinderen worden geboren met deze kennis.

Slide 31 - Quiz

Wolfskinderen
Als je voor je negende niet met taal in aanraking bent gekomen, leer je nooit meer goed spreken, verstaan en begrijpen, lezen en schrijven.

Slide 32 - Slide

Sommige dingen blijf je je hele leven ontwikkelen. Wat is hier een voorbeeld van?
A
samenstellingen
B
werkwoorden vervoegen
C
woordenschat uitbreiden
D
zinslengte verlengen

Slide 33 - Quiz

Zo heb jij de taal geleerd.

Slide 34 - Slide

Hoe zorg jij later dat jouw kind een goede taalontwikkeling krijgt?

Slide 35 - Open question

www.wikiwijs.nl

Oefen verder op www.wikiwijs.nl

Zoek op 'Maud Hutten'
Kies 'Taal leren'.

Slide 36 - Slide