Dag 2

brengen
  • brengen naar = met iets of iemand naar een plaats toe gaan
  • brengen <---> halen
  • werkwoord
  • ik breng -  wij brengen
  • zin: Zij brengt haar moeder naar het station. 
8
1 / 6
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 6 slides, with text slides.

Items in this lesson

brengen
  • brengen naar = met iets of iemand naar een plaats toe gaan
  • brengen <---> halen
  • werkwoord
  • ik breng -  wij brengen
  • zin: Zij brengt haar moeder naar het station. 
8

Slide 1 - Slide

duidelijk
  • je begrijpt het goed
  • je kan het goed zien of horen
  • zin: Het is niet duidelijk, ik kan het niet goed zien. 
9

Slide 2 - Slide

het eind
  • het is afgelopen
  • eind <---> begin
  • zin: Op 31 december vieren we het eind van het jaar. Dat heet Oudjaar. 
10

Slide 3 - Slide

fantastisch
  • heel goed, geweldig
  • zin: We hebben fantastische buren want ze helpen ons altijd. 
11

Slide 4 - Slide

feliciteren
  • dit werkwoord gebruik je als iemand jarig is, een baby heeft gekregen, gaat trouwen enz.
  • werkwoord
  • ik feliciteer - wij feliciteren
  • zin: Van harte gefeliciteerd met je verjaardag! 
12

Slide 5 - Slide

de fout
  • als iets niet goed is
  • fout <---> goed
  • de fout - de fouten
  • zin: Het antwoord is fout
  • zin: Fouten maken mag :-)
13

Slide 6 - Slide