Dag 2

Nieuwe woorden thema 14
1 / 12
next
Slide 1: Slide
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nieuwe woorden thema 14

Slide 1 - Slide

blijken
  • duidelijk worden
  • werkwoord
  • ik blijk - wij blijken
  • zin: Hij is verkouden en nu blijkt hij corona te hebben! 

Slide 2 - Slide

brengen
  • brengen naar = met iets of iemand naar een plaats toe gaan
  • brengen <---> halen
  • werkwoord
  • ik breng -  wij brengen
  • zin: Zij brengt haar moeder naar het station. 

Slide 3 - Slide

duidelijk
  • je begrijpt het goed
  • je kan het goed zien of horen
  • zin: Het is niet duidelijk, ik kan het niet goed zien. 

Slide 4 - Slide

fantastisch
  • heel goed, geweldig
  • zin: We hebben fantastische buren want ze helpen ons altijd. 

Slide 5 - Slide

feliciteren
  • dit werkwoord gebruik je als iemand jarig is, een baby heeft gekregen, gaat trouwen enz.
  • werkwoord
  • ik feliciteer - wij feliciteren
  • zin: Van harte gefeliciteerd met je verjaardag! 

Slide 6 - Slide

de fout
  • als iets niet goed is
  • fout <---> goed
  • de fout - de fouten
  • zin: Het antwoord is fout
  • zin: Fouten maken mag :-)

Slide 7 - Slide

Ik ...... hem een bezoek om hem te ...........
Hij geeft een ............. feest aan het ...... van de middag.
2
A
breng - feliciteren - fantastisch - dag
B
breng - feliciteren - fantastisch - eind
C
breng - felicieteren - fantastisch - dag
D
breng - feliciteren - fantastische - eind

Slide 8 - Quiz

2
timer
1:00
Wat zeg je als er iemand jarig is?

Slide 9 - Mind map

A - Iedereen ....... hem een kado.
B - Wij ........ hem een boek.
C - ........ jij ook een boek?
2
A
A - brengt B - brengen C - brengt
B
A - brengen B - brengen C - breng
C
A - brengt B - brengen C - breng
D
A - brengen B - brengen C - brengt

Slide 10 - Quiz

Maak een zin.
Werkwoord: feliciteren
Wie of wat: de klas
2
timer
1:30

Slide 11 - Open question

A - "Ik maakt" is een .......
B - Hij is te laat. Hij slaapt ..... uit.
C - Hij kan ...... voetballen. Echt heel goed.
2
A
fout - duidelijk - duidelijk
B
fout - duidelijk - fantastich
C
fout - duidelijk - blijken
D
eind - fantastich - duidelijk

Slide 12 - Quiz