Herhaling commercieel 4BE

Herhaling commercieel 4BE
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling commercieel 4BE

Slide 1 - Slide

Van inkoopprijs naar nettoverkoopprijs
De nettoverkoopprijs kun je berekenen met de formule:
Nettoverkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:
Stel de inkoopprijs van een pak Ice Tea is €0,95. 
De brutowinstopslag is 120%. Bereken de nettoverkoopprijs.
0,95 : 100 x 120 = €1,14
0,95 + 1,14 = €2,09 (inkoopprijs + brutowinstopslag)


Slide 2 - Slide

Korting berekenen
  • Op een fiets van € 350 krijg je 15% korting. Hoeveel euro bedraagt de korting? 
  • 350 : 100 x 15 = € 52,50 
  • Wat is de nieuwe prijs van de fiets?
  • 350 - 52,50 = €297,50

Slide 3 - Slide

Consumentenprijs
Verkoopprijs incl btw = consumentenprijs
De prijs die de consument betaalt voor een product in de winkel.

Verkoopprijs + btw   = consumentenprijs
100%                 +  21%  =  121%




Slide 4 - Slide

Consumentenprijs
Van Inkoopprjis naar consumentenprijs

inkoopprijs                                            € 1,10
Brutowinstopslag      30%              € .0,33     +
Verkoopprijs excl btw                      € 1,43
BTW           9%                                        € 0,13  +
Consumentenprijs                             €1,56

Slide 5 - Slide

Marketinginstrumenten 
/ marketingmix / 6 P's

Slide 6 - Slide

Voorbeeld wisselgeld
- Telt vanaf 8,50 naar 10,- 
1. Naar een heel getal teruggeven: € 0,50 maakt 9 euro
2. Naar het wisselgeldbedrag: € 1 euro maakt 10 euro. 

€ 8,50

Slide 7 - Slide

Klantenbinding

Wanneer klanten telkens bij dezelfde winkel hun aankopen doen, is er sprake van klantenbinding.


--> kan met lange termijn spaaracties



Slide 8 - Slide

Assortimentslijst
(commercieel H6.1 leren)
De assortimentslijst is een overzicht van alle artikelen. 
  1. Standaardartikelen
  2. Rand- en nevenartikelen
  3. Complementaire artikelen
  4. Concurrende artikelen
  5. Follow-up artikelen
  6. Prijsaanbiedingen
  7. Rage-artikelen
  8. Impulsartikelen
  9. Nieuwe artikelen

Slide 9 - Slide

Een Branche
Branche: Een groep bedrijven die dezelfde soorten producten en diensten maakt en/of verkoopt. 

Denk aan: Schoenen, Verzekeringsbranche of kappersbranche

Slide 10 - Slide

Branchvervaging
Branchevervaging: De winkel verkoopt zoveel verschillende assortimenten, dat je niet meer weet in welke branche het thuishoort.


Voorbeeld: 

Slide 11 - Slide

Psychologische prijs

Slide 12 - Slide

Psychologische prijs
M

Slide 13 - Slide

Psychologische prijs
Psychologische prijzen hebben als doel het artikel goedkoop te laten lijken.


€ 24,95 lijkt veel minder dan € 25,00. 
Als de 95 cent dan ook nog kleiner wordt afgebeeld, ziet de klant vooral 24 staan en lijkt het nog goedkoper.

€ 25,00
€ 24,95
€ 24,
95

Slide 14 - Slide

ASSORTIMENTBREEDTE EN -DIEPTE
Breed/smal assortiment
  • Breed --> veel artikelgroepen
  • Smal --> weinig artikelgroepen

Diep/ondiep assortiment
  • Diep --> per artikelgroep veel keuze
  • Ondiep--> per artikelgroep weinig keuze

Slide 15 - Slide

Verkoopprijs - inkoopprijs =
A
Kostprijs
B
Brutowinst
C
Nettowinst
D
Omzet

Slide 16 - Quiz

De verkoopprijs is ............... dan de inkoopprijs.
A
hoger
B
lager

Slide 17 - Quiz

inkoopprijs + winstopslag =
A
BTW
B
inkoopprijs
C
bruto verkoopprijs
D
netto verkoopprijs

Slide 18 - Quiz

De netto verkoopprijs van een scooter is € 1.705.
De btw is 21%.
Wat is de consumentenprijs?
timer
2:00

Slide 19 - Open question

Op een deodorant van €3,75 krijg je korting van 40%.
Bereken het bedrag van de korting
Geef je berekening!

timer
2:00

Slide 20 - Open question

Sleep het begrip naar de juiste omschrijving
De verkoopprijs van een product exclusief btw
Het bedrag waarvoor een product is ingekocht
De belasting toegevoegde waarde. 
De prijs die de klant voor een product betaalt.
 De winst na aftrek van alle kosten.
De marge van verkochte producten.
Inkoopprijs
Bruto winst
Netto verkoopprijs
Btw
Bruto verkoopprijs
Netto winst

Slide 21 - Drag question

Jantje koopt een zak snoep bij de Jamin. Hij moet € 5,25 afrekenen. Deze prijs noemen we de

De eigenaar van de Jamin koopt deze goederen in bij een groothandel. Als de eigenaar snoep inkoopt dan mag hij de          
terugvragen aan de                          
Stel dat hij een kilogram drop inkoopt voor € 2,50 per kilogram exclusief btw. 
verkoopprijs
inkoopprijs
consumentenprijs
belastingdienst
brutowinstopslag
btw
leverancier

Slide 22 - Drag question

Wat is de marketingmix?
A
Combinatie van de zes marketinginstrumenten om zo veel mogelijk producten te verkopen.
B
Een lekker drankje in de nachtclub van Sander
C
De combinatie van bedrijven die je hebt
D
De hoeveelheid markten in een stad of dorp

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de zes marketinginstrumenten?
A
Product, prijs, plaats, promotie, progressie, personeel
B
Handel, marketing, prijs, huisstijl, exterieur, interieur
C
Product, prijs, plaats, promotie, presentatie, personeel
D
Handel, inkoop, prijs, huisstijl, exterieur, interieur

Slide 24 - Quiz

Twee vriendinnen, Lindy en Manon, gaan naar een mbo-vervolgopleiding. Ze bezoeken een aantal open dagen. De scholen presenteren zich daar heel professioneel. Mbo-scholen gebruiken meerdere instrumenten van de marketingmix om nieuwe leerlingen te werven.
Hieronder staan verschillende instrumenten van de marketingmix met daarboven verschillende uitwerkingen.
Sleep het juiste marketing instrument naar de juist uitwerking

De school is actief op Facebook, Twitter en Instagram
De school biedt veel opleidingen op verschillende niveau's
Alle docenten zijn aanwezig tijdens de open dag
De school is makkelijk bereikbaar met openbaar vervoer
personeels
beleid
plaatsbeleid
Product
beleid
Promotie
beleid

Slide 25 - Drag question

Een klant moet in een winkel € 52,85 betalen.
Hij betaalt met € 70,00.
Op welke manier geef jij het wisselgeld terug?

Slide 26 - Open question

Je besluit aan klanten een electronische spaarkaart aan te bieden.
Voor iedere tien euro die men besteed, krijgt de klant een electronische stempel.
Bij vijftien stempels krijgt de klant een cadeautje.
Wat kan deze actie opleveren voor een winkelier?
A
Imago-versterking, klantenbinding en meer inzicht in voorraden.
B
Inzicht in het aankoopgedrag, leverancierskorting en klantenbinding.
C
Klantenbinding, inzicht in aankoopgedrag en informatie voor doelgerichte reclame.
D
Klantenbinding, imagoversterking en meer omzetsnelheid

Slide 27 - Quiz

Complementair artikel
Follow-up artikel
Concurrerend artikel
Stofzuigerzakken bij een stofzuiger.
Meerdere soorten spijker-broeken bij een kledingzaak.
Schoenencrème bij een paar schoenen.

Slide 28 - Drag question

Wat is een branche?
A
Groep bedrijven die niks met elkaar te maken hebben
B
Groep bedrijven die min of meer dezelfde artikelen leveren

Slide 29 - Quiz

Branchevervaging betekent:
A
Dat er steeds meer branches weggaan.
B
Dat er steeds meer branches bijkomen.
C
Dat winkels steeds meer producten uit andere branches gaan verkopen.
D
Dat winkels steeds meer producten uit slechts 1 branche gaan verkopen.

Slide 30 - Quiz

Wat is een psychologische prijs?
A
A. € 100
B
B. € 110
C
C. € 150
D
D. € 195

Slide 31 - Quiz

Wat betekent de term 'assortiment breed'?
A
Een diepe selectie van verschillende producten
B
Een ruime selectie van verschillende producten
C
Een ondiepe selectie van verschillende producten
D
Een smalle selectie van verschillende producten

Slide 32 - Quiz