Woordsoorten (2 havo-mavo)

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs

Woordsoorten

Wat weten we nog?

Welke woordsoorten
ken je?

Wat is het LW?
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.

Wat is het werkwoord?
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.

Wat is het BN?
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.

Wat zijn de ZN?
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.

Wat zijn de VZ?
Rogier gaat morgen voor de eerste keer op vakantie.

OPDRACHT

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

1. de
2. een
3. het
4. na

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

1. boven
2. morgen
3. over
4. tijdens

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

1. en
2. in
3. om
4. uit

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

1. bezige
2. etalage
3. fantastisch
4. ijzeren

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

1. aanraken
2. bakken
3. broden
4. zien

Let op de woordsoort. Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

1. blijdschap
2. kroketten
3. Stefan
4. zaaien

Welke woordsoorten kun je goed benoemen?

Welke woordsoorten vind je lastig?

OPDRACHT

1. Lees de theorie van de woordsoorten die je lastig vond nog
    eens door (blz. 56)

2. Moeite met ww, lw en/of zn? > Maak opdracht 2 (blz. 57)

     Moeite met bn en/of vz? > Maak opdracht 3 (blz. 57)
     Geen enkele moeite met een woordsoort? > Maak opdracht 4
     Moeite met meerdere woordsoorten? Maak opdracht 2+3