Week 38 les 2

Genzen
Tegenwoordige en verleden tijd
Blz. 30
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Genzen
Tegenwoordige en verleden tijd
Blz. 30

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Terugblik
- Vragen
- Doelen van het hoofdstuk
- Uitleg
- Aan het werk
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Persoonsvorm in
    de tegenwoordige
    en verleden tijd

Slide 3 - Slide

Is de stam hetzelfde als de ik-vorm?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

Wat is het verschil tussen de stam en de ik-vorm?

Slide 5 - Open question

Hoe schrijf ik de hij-vorm van 'worden' in de tegenwoordige tijd?
A
worden
B
word
C
wort
D
wordt

Slide 6 - Quiz

Hoe schrijf ik het meervoud in tegenwoordige tijd?
A
ik-vorm
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord
D
infinitief

Slide 7 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het sterke werkwoord vallen?

Slide 8 - Open question

Hoe schijf ik de wij-vorm van 'praten' in de verleden tijd?
A
praten
B
Praatten
C
Praatte
D
Pratten

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf ik een werkwoord als het geen persoonsvorm is?

Slide 10 - Open question

Vragen?
  • Spelling hoofdstuk 1 --> Tegenwoordige en verleden tijd
  • Huiswerk
  • Andere vragen

Slide 11 - Slide

Genzen
Tegenwoordige en verleden tijd
Blz. 30
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je de persoonsvrom in de tegenwoordige of verledentijd correct schrijven.

Slide 12 - Slide

Stap voor stap
  1. Is het een persoonsvorm?

  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 13 - Slide

Stap voor stap
2. Nee het is geen persoonsvorm.

  • Schrijf het zo kort mogelijk, maar let op de uitspraak.
  • Laatste letter -t of een -d? Maak het woord langer!
  • Voltooid deelwoorden of bijvoeglijk gebruikt (komt nog).

Slide 14 - Slide

Stap voor stap
3. Ja het is een persoonsvorm 

  • Is het tegenwoordige tijd of verleden tijd?
  • Kijk naar de rest van de zin.

Slide 15 - Slide

Stap voor stap
4. Het is tegenwoordige tijd

  • Is het enkelvoud of meervoud?

Slide 16 - Slide

Stap voor stap
4. Het is tegenwoordige tijd

Antwoorden
  • ik = ik-vorm      NIET DE STAM!
  • jij = ik-vorm + t
  • ... jij? = ik-vorm
  • hij/zij/het = ik-vorm + t
  • wij/jullie/zij = hele werkwoord / infinitief

Slide 17 - Slide

Stap voor stap
4. Het is de verleden tijd

  • Is het werkwoord sterk of zwak? 


Slide 18 - Slide

Stap voor stap
5. Het is de verleden tijd

  • Het werkwoord is sterk
  • Sterke werkwoorden veranderen van klank. 
  • Je schrijft ze zo kort mogelijk.
  • Bijvoorbeeld:

    ik kocht, mijn vrienden vonden, de collega’s bedachten, Tommie werd. 


Slide 19 - Slide

Stap voor stap
5. Het is de verleden tijd

  • Het werkwoord is zwak
  • Is het enkelvoud of meervoud? 


Slide 20 - Slide

Stap voor stap
4. Het is verleden tijd

Antwoorden
  • Enkelvoud = ik-vorm + de of te    NIET DE STAM!
  • Meervoud = ik-vorm + den of ten
  • Bij twijfel 't sexy fokschaap

Slide 21 - Slide

Stap voor stap
4. Het is verleden tijd

't sexy fokschaap
  • Kijk naar de stam van het woord. (hele werkwoord - en)
  • Stam = medeklinker uit 't sexy fokschaak = t
  • Niet in 't sexy fokschaap = d
  • Alleen bij zwakke werkwoorden in verleden tijd of voltooid deelwoord!

Slide 22 - Slide

Aan het werk!
  • Wat?   Opdracht 14 t/m 16 op bladzijde 32-33
  • Wanneer?     In de les
  • Waarom?     In het schrijfexamen of in een sollicitatiebrief telt iedere                                      spelfout!
  • Hoe?      Zachtjes overleggen of stilte

  • Klaar?     Nakijken en lezen in het leesboek!
                        Witte krat bij het bureau

Slide 23 - Slide

Huiswerk
  • Opdracht 14 t/m 16 op bladzijde 32-33
  • Volgende les af:
    donderdag 19-09-2019 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide