nederlands spelling blok 1

nederlands spelling blok 1
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

nederlands spelling blok 1

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je leert de betekenis van de woorden infinitief en stam.
Je kunt straks vertellen wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord.
Je kunt straks uitleggen wanneer je de stam of de ik-vorm nodig hebt.
Je kunt werkwoorden met behulp van grammatica regels met de juiste spelling verbuigen.
Je weet wat wordt bedoeld met eerste, tweede en derde persoon enkelvoud. 

Slide 2 - Slide

Woorden die we moeten kennen
Enkele woorden die we moeten kennen om de les te kunnen begrijpen zijn:

Infinitief
stam

Slide 3 - Slide

Verschil tussen stam en ik-vorm
Veel mensen denken dat de stam en de ik-vorm van een werkwoord hetzelfde zijn, maar dat is niet zo. De stam is het hele werkwoord zonder de uitgang -en. Om hier de ik-vorm van te maken, zijn er soms aanpassingen nodig in de spelling. Zo worden de v en z aan het eind van de stam een f en s, en verdubbelen we klinkers als we een lange klank zeggen. Enkele voorbeelden:

Slide 4 - Slide

Verschil tussen stam en ik-vorm
werkwoord       stam       ik-vorm
werken               werk        werk
reizen                  reiz          reis
beloven              belov      beloof

Slide 5 - Slide

Verschil tussen stam en ik-vorm
Die ik-vorm is de basis voor veel andere werkwoordsvormen. In de tegenwoordige tijd komt er bij de jij- en hij-vorm een t achter. In de verleden tijd van zwakke werkwoorden zet je de     -de uitgang achter deze ik-vorm en ook bij het schrijven van het voltooid deelwoord gebruik je de ik-vorm. Bij de zwakke werkwoorden schrijf je ge + ik-vorm + d/t.

Slide 6 - Slide

Verschil tussen stam en ik-vorm

werkwoord  ik-vorm  hij-vorm  verleden tijd   voltooid deelwoord
werken           werk        werkt        werkte                gewerkt
reizen              reis          reist           reisde                 gereisd
beloven          beloof     belooft     beloofde           beloofd

Slide 7 - Slide

Verschil tussen stam en ik-vorm
Veel mensen hebben op school voor de spelling van de hij-vorm de regel stam + t geleerd. Maar eigenlijk klopt dat dus niet: het is ik-vorm + t. 

Slide 8 - Slide

Verschil tussen stam en ik-vorm
Duidelijk onderscheid tussen de begrippen stam en ik-vorm heeft nog een groot voordeel: voor de spelling van het voltooid deelwoord moet je namelijk wél de echte stam gebruiken (de beruchte kofschip-regel).

Slide 9 - Slide

't kofschip
Je kunt ’t kofschip gebruiken als je twijfelt over de spelling van de verleden tijd van werkwoorden (bijvoorbeeld leefde en blafte) of over het voltooid deelwoord (geleefd en geblaft).

Slide 10 - Slide

't kofschip
De medeklinkers uit ’t kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen je te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit ’t kofschip. Andere werkwoorden krijgen -de.

Slide 11 - Slide

't kofschip
Hiermee kun je controleren of de verleden tijden hij veegde en hij haalde met -de juist zijn. De g van vegen en de l van halen ‘zitten niet in ’t kofschip’. Daarnaast zijn hij klopte en hij hakte met -te, want de p van kloppen en de k van hakken ‘zitten wel in ’t kofschip’. Het voltooid deelwoord wordt van de verleden tijd afgeleid, en heeft dus dezelfde d dan wel t: veegde leidt tot hij heeft geveegd en klopte tot hij heeft geklopt.

Slide 12 - Slide

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Ik            (enkelvoud, 1e persoon) Ik-vorm: Ik vind
Je/jij/u (enkelvoud, 2e persoon) Ik-vorm + t* Jij/u vindt 
Vind jij?/Vindt u?
Hij/zij/het (enkelvoud, 3e persoon) Ik-vorm + t Hij/zij/het vindt

We/wij (meervoud, 1e persoon) Infinitief Wij vinden

Slide 13 - Slide

Resumerend
De lesdoelen waren:
Je leert de betekenis van de woorden infinitief en stam.
Je kunt straks vertellen wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord.
Je kunt straks uitleggen wanneer je de stam of de ik-vorm nodig hebt.
Je kunt werkwoorden met behulp van grammatica regels met de juiste spelling verbuigen.
Je weet wat wordt bedoeld met eerste, tweede en derde persoon enkelvoud. 

Doelen bereikt?

Slide 14 - Slide

EINDE

Slide 15 - Slide

Maak nu 1.8 en 1.9, enz

Slide 16 - Slide