Literaire begrippen - les 2

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • Toets bespreken
  • Presentaties
  • Lezen 3 PAK
  • Literaire begrippen
  • Herhaling Lezen onderbouw

Slide 2 - Slide

Doelen
Ik kan verschillende soorten personages onderscheiden.
Ik kan de ontwikkeling van een personage beschrijven aan de hand van het conflictmodel.

Slide 3 - Slide

Telefoonverbod
Wat vind jij van het telefoonverbod in de klas?

Slide 4 - Slide

Toets bespreken
Bekijk de toets.
-Wat heb je goed gedaan?
-Wat vond je lastig?
-Heb je onnodig punten laten liggen?

Slide 5 - Slide

Presentaties
De volgende leerlingen presenteren vandaag hun spannende boek:
-Julian

Slide 6 - Slide

3PAK - verhaal 1

Wat hebben jullie gelezen?
-> Schrijf mee!

Slide 7 - Slide

Literaire begrippen
3 verhalen 3PAK
Toets over inhoud + literaire begrippen (TW 2)

Slide 8 - Slide

Begrippen
-literatuur
-lectuur
-personages: hoofdpersoon, bijpersoon, tegenspeler, typen, karikatuur
-conflictmodel: evenwicht, conflict, motorisch moment, ontwikkeling
-perspectief: ik-perspectief, personaal perspectief, auctoriaal perspectief, 
                            wisselend perspectief, onbetrouwbaar perspectief
-tijd: historische tijd, duur, vertelde tijd, chronologie, vertelheden, vertellend ik, belevend ik, 
          flashback, terugwijzing, flashforward, vooruitwijzing, proloog, fabel, sujet
-motieven en thema's: concreet motief, abstract motief, symbolen

Slide 9 - Slide

Personages
Er bestaan geen verhalen zonder personages. Het belangrijkste personage, degene over wie het hele verhaal gaat, is de. Je weet wat de hoofdpersoon hoort, ziet, denkt en voelt. 

De overige personages zijn bijfiguren

Een bijzondere bijfiguur is de tegenspeler. Die kan verschillende rollen hebben, maar het effect is altijd dat de hoofdrolspeler optimaal tot zijn recht komt. Denk maar aan Harry Potter (hoofdpersoon) en Voldemort (tegenspeler).



Slide 10 - Slide

Type en karikatuur
Bijfiguren die nauwelijks worden uitgewerkt, zijn typen. De rol die zij in het verhaal spelen, is belangrijker dan wie zij zijn (bijvoorbeeld ‘de arts’ of ‘de politieman’). 

Als bepaalde kenmerken van typen overdreven worden, heb je te maken met een karikatuur.

Literaire personages zijn vaak (enigszins) complex en kunnen onvoorspelbaar handelen. Het is belangrijk om in die gevallen je oordeel nog even uit te stellen en niet meteen te denken: die is gek. Probeer in plaats daarvan mee te gaan in de gedachten en gevoelens van de personages



Slide 11 - Slide

Ontwikkeling personages
Veruit de meeste literaire verhalen gaan over de psychologische ontwikkeling van de hoofdperso(o)n(en). Deze ontwikkeling kun je vaak goed herkennen met behulp van het conflictmodel, dat bestaat uit vier fasen:

1  Vaak is er aan het begin van het verhaal sprake van een evenwicht: een min of meer stabiele           situatie die al enige tijd duurt.
2  Dan ontstaat er een conflict: er vindt een gebeurtenis plaats waardoor de hoofdpersoon in             actie komt. Zo’n gebeurtenis kan van alles zijn: een natuurramp of een ongeluk, de 
     ontmoeting met een ander personage etc. Dit wordt ook wel het motorisch moment 
     genoemd.



Slide 12 - Slide

Ontwikkeling personages
3  De hoofdpersoon komt in actie waardoor er ontwikkeling plaatsvindt, bijvoorbeeld in de vorm 
    van het oplossen van problemen en het overwinnen van tegenslagen. Dit is de fase van 
    ontwikkeling.
4  De laatste fase is die van oplossing of voorlopig nieuw evenwicht: het conflict wordt opgelost 
    óf het bestaat nog steeds, maar in dat geval is het personage zodanig veranderd dat hij het 
    conflict in een ander daglicht ziet.



Slide 13 - Slide

Opdracht 1 (blz 179)
  1. Wat is er in Magnus' leven veranderd?
  2. Hoelang geleden heeft deze verandering plaatsgevonden?
  3. Citeer een zin die het huidige bestaan van Magnus goed samenvat.
  4. Welke fase van het conflictmodel wordt in tekst 1 beschreven? Licht je antwoord toe.
  5. Wat voor iemand denk je dat Magnus is? Noem drie steekwoorden. 

Slide 14 - Slide

Avani

  1. Wie zijn de hoofd- en bijpersonen?
  2. Schets de ontwikkeling van Avani aan de hand van  het conflictmodel.

Slide 15 - Slide

Huiswerk (9 jan.)
Lezen verhaal 3 uit 3PAK - Gameplan
(Maak een samenvatting voor jezelf!)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Herhaling Lezen onderbouw
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen onderwerp en hoofdgedachte. 
Ik kan uitleggen welke doelen een tekst kan hebben.
Ik kan uitleggen welke functies een titel kan hebben.

Slide 18 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
onderwerp: woord of woordgroep die aangeeft waar een tekst 
                          over gaat

hoofdgedachte: een mededelende zin (geen vraag!) die het belangrijkste 
                                   weergeeft wat er in de tekst over het onderwerp wordt 
                                   gezegd.

Slide 19 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
onderwerp:           a) vrouwenvoetbal
                                   b) salarissen van voetbalvrouwen

hoofdgedachte: a) De prestaties van voetbalvrouwen zijn niet te vergelijken 
                                        met die van de mannen.
                                    b) De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog 
                                          moeten zijn als die van de mannen.

Slide 20 - Slide

De zinnen a, b en c zijn hoofgedachtes van drie teksten. Noteer van elke tekst het mogelijke onderwerp:
a) Het is verstandig om na de havo-opleiding door te stromen naar het vwo.
b) Er moet statiegeld voor petflessen worden ingevoerd.
c) In Nederland komen steeds meer soorten roofvogels voor.

Slide 21 - Open question

De woorden/woordgroepen a, b en c zijn onderwerpen van drie teksten. Formuleer bij elk onderwerp een mogelijk hoofdgedachte.
a) goedkope vliegreizen
b) vrijheid van meningsuiting
c) videogames

Slide 22 - Open question

Tekstdoelen
Een schrijver wil met zijn tekst iets bereiken, hij heeft een bepaald doel. Er zijn verschillende tekstdoelen:
  1.  amuseren: het publiek vermaken
  2. informeren: het publiek uitleggen hoe iets in elkaar zit
  3. opiniëren: het publiek zelf een mening laten vormen
  4. overtuigen: het publiek een mening laten overnemen
  5. activeren: het publiek aanzetten iets wel of niet te gaan doen

Slide 23 - Slide

Hier staan twee hoofdgedachtes bij het onderwerp 'Salarissen van voetbalvrouwen'. Noteer bij elke hoofdgedachte het tekstdoel.
a) De salarissen van voetbalvrouwen zijn lager dan die van de mannen.
b) De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die
van de mannen.

Slide 24 - Open question

Titels
Bij een geschreven tekst staat de titel boven de tekst. Er zijn twee soorten titels:
  1. Informerende titel: de titel geeft aan waar de tekst over gaat                                                                      Denen, het gelukkigste volk ter wereld.
  2. Motiverende titel: de titel maakt de lezer nieuwsgierig naar de tekst                                                        Lol in Legoland!

Slide 25 - Slide

Herhaling Lezen onderbouw
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen onderwerp en hoofdgedachte. 
Ik kan uitleggen welke doelen een tekst kan hebben.
Ik kan uitleggen welke functies een titel kan hebben.

Slide 26 - Slide