Lezen en Literaire begrippen - les 1

1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • Toets bespreken

  • Literaire begrippen
  • Lezen 3PAK
  • Herhaling Lezen onderbouw

Slide 2 - Slide

Dagopening

Cadeautje!

Slide 3 - Slide

Toets bespreken
Bekijk de toets.
-Wat heb je goed gedaan?
-Wat vond je lastig?
-Heb je onnodig punten laten liggen?

Slide 4 - Slide

Presentaties

presenteren 

voorlezen

Slide 5 - Slide

Literaire begrippen
3 verhalen 3PAK
Toets over literaire begrippen (TW 2)

Slide 6 - Slide

Doel
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen literatuur en lectuur.

Slide 7 - Slide

Literatuur vs. lectuur
Literatuur:
-Verzamelnaam voor alle soorten fictionele (verzonnen) teksten: proza 
  (=novellen en romans), poëzie, drama
-Doel: je laten nadenken -> kijk op jezelf of de werkelijkheid veranderen, 
  nieuwe inzichten verschaffen

Lectuur:
-Doel: amuseren



Slide 8 - Slide

Literatuur - kenmerken
-Originaliteit: het werk voegt iets nieuws toe aan alles wat eerder is 
  geschreven.
-Onvoorspelbaarheid: het verhaal neemt een onvoorspelbare wending of de
  personages reageren anders dan dat je had verwacht.
-Stijl: de gebruikte taal is mooi of bijzonder, bijvoorbeeld door het gebruik   
  van beeldspraak en stijlfiguren.
-Diepere laag: de schrijver wil de lezer ergens over na laten denken, onder 
  het verhaal schuilt een diepere boodschap.



Slide 9 - Slide

opdracht (samen)
Lezen tekst 2 (blz 174) + tekst 5 (blz 177/178)
Maken opdracht 2 + 4

Slide 10 - Slide

3PAK

Lezen tekst 1

Slide 11 - Slide

Herhaling Lezen onderbouw
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen onderwerp en hoofdgedachte. 
Ik kan uitleggen welke doelen een tekst kan hebben.
Ik kan uitleggen welke functies een titel kan hebben.

Slide 12 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
onderwerp: woord of woordgroep die aangeeft waar een tekst 
                          over gaat

hoofdgedachte: een mededelende zin (geen vraag!) die het belangrijkste 
                                   weergeeft wat er in de tekst over het onderwerp wordt 
                                   gezegd.

Slide 13 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
onderwerp:           a) vrouwenvoetbal
                                   b) salarissen van voetbalvrouwen

hoofdgedachte: a) De prestaties van voetbalvrouwen zijn niet te vergelijken 
                                        met die van de mannen.
                                    b) De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog 
                                          moeten zijn als die van de mannen.

Slide 14 - Slide

De zinnen a, b en c zijn hoofgedachtes van drie teksten. Noteer van elke tekst het mogelijke onderwerp:
a) Het is verstandig om na de havo-opleiding door te stromen naar het vwo.
b) Er moet statiegeld voor petflessen worden ingevoerd.
c) In Nederland komen steeds meer soorten roofvogels voor.

Slide 15 - Open question

De woorden/woordgroepen a, b en c zijn onderwerpen van drie teksten. Formuleer bij elk onderwerp een mogelijk hoofdgedachte.
a) goedkope vliegreizen
b) vrijheid van meningsuiting
c) videogames

Slide 16 - Open question

Tekstdoelen
Een schrijver wil met zijn tekst iets bereiken, hij heeft een bepaald doel. Er zijn verschillende tekstdoelen:
  1.  amuseren: het publiek vermaken
  2. informeren: het publiek uitleggen hoe iets in elkaar zit
  3. opiniëren: het publiek zelf een mening laten vormen
  4. overtuigen: het publiek een mening laten overnemen
  5. activeren: het publiek aanzetten iets wel of niet te gaan doen

Slide 17 - Slide

Hier staan twee hoofdgedachtes bij het onderwerp 'Salarissen van voetbalvrouwen'. Noteer bij elke hoofdgedachte het tekstdoel.
a) De salarissen van voetbalvrouwen zijn lager dan die van de mannen.
b) De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die
van de mannen.

Slide 18 - Open question

Titels
Bij een geschreven tekst staat de titel boven de tekst. Er zijn twee soorten titels:
  1. Informerende titel: de titel geeft aan waar de tekst over gaat                                                                      Denen, het gelukkigste volk ter wereld.
  2. Motiverende titel: de titel maakt de lezer nieuwsgierig naar de tekst                                                        Lol in Legoland!

Slide 19 - Slide

H1 - Lezen
Paragraaf 2 Uiteenzetting, betoog, beschouwing

Slide 20 - Slide

Tekstsoorten
-Uiteenzetting -> informeren
  Een bepaald onderwerp wordt objectief uitgewerkt.
-Betoog -> overtuigen
  De auteur wil dat de lezers een mening (standpunt) over een bepaalde      kwestie overnemen.
-Beschouwing -> opniëren
  De auteur wil dat de lezers zelf nadenken, zodat zij een mening kunnen             vormen.

Slide 21 - Slide

Tekst 1 - Een bijbaan

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Tekst 1 - Een bijbaan
Samen lezen

Slide 24 - Slide

Opdracht
Maak opdracht 2 en 3 online of in je schrift.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Herhaling Lezen onderbouw
  • Lezen tekst 2

Slide 27 - Slide

Herhaling Lezen onderbouw
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen onderwerp en hoofdgedachte. 
Ik kan uitleggen welke doelen een tekst kan hebben.
Ik kan uitleggen welke functies een titel kan hebben.
Ik kan uitleggen wat de functies van de inleiding en het slot zijn.

Slide 28 - Slide

Nakijken
Maak opdracht 2 en 3 (blz 11).

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Inleiding
Een goede tekst bestaat uit drie delen: inleiding, middenstuk, slot.

De inleiding van een tekst heeft twee functies:
-de aandacht van het publiek trekken
-het onderwerp van de tekst introduceren

Slide 32 - Slide

Inleiding: aandacht trekken
  • Naar een actuele gebeurtenis verwijzen
  • Kort de voorgeschiedenis van het onderwerp beschrijven
  • Een aantrekkelijk voorbeeld geven (anekdote)
  • Het belang voor het publiek aangeven

Slide 33 - Slide

Aandacht trekken: sterke eerste zin
  • een intrigerende vraag: Hoeveel keer per dag liegt u?
  • schokkende of opvallende cijfers: een op de zeven leerlingen in havo 4 blijft zitten
  • een paradox (tegenstelling): hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan.
  • een prikkelend citaat: 'Ik denk, dus ik besta', schreef de Franse filosoof ...
  • een bijzondere opsomming: vijf stripboeken, een weduwe en een prinses. Wat hebben die met elkaar te maken?

Slide 34 - Slide

Inleiding: onderwerp introduceren
  • Een of meerdere vragen stellen
  • Een mening (standpunt) formuleren
  • Een probleem schetsen

In het middenstuk worden dan de vragen beantwoord, de argumenten bij het standpunt gegeven of de verklaringen of oplossingen voor het probleem gepresenteerd.


Slide 35 - Slide

Slot
Een tekst wordt afgerond met een slot. Het slot bevat meestal de hoofdgedachte (de conclusie) van de tekst. Deze is dan vaak in één zin geformuleerd. Vaak begint het slot met een signaal(woord): kortom, al met al, we hebben dus gezien dat ...

Slide 36 - Slide

Slot
Naast de hoofdgedachte bevat het slot soms:
-een samenvatting
-een afweging
-een aansporing of aanbeveling
-een toekomstverwachting
De manier waarop een tekst wordt afgerond, wordt onder andere bepaald door het doel van de tekst en door de inleiding. Een activerende tekst kan bijvoorbeeld eindigen met een aansporing.

Slide 37 - Slide

Slot: aantrekkelijk eindigen
-aansluiten bij de inleiding: in het slot wordt teruggekomen op de aandachtstrekker uit de inleiding ('de cirkel rondmaken')
-een uitsmijter: een pakkende slotzin, bijvoorbeeld door een retorische   vraag of een citaat

-> voorbeeld blz 18

Slide 38 - Slide

Tekst 2 - Wel of geen bijbaan?

Slide 39 - Slide

Opdracht
Maak opdracht 4 en 5 online of in je schrift.

Slide 40 - Slide

Personages
Er bestaan geen verhalen zonder personages. Het belangrijkste personage, degene over wie het hele verhaal gaat, is de. Je weet wat de hoofdpersoon hoort, ziet, denkt en voelt. 

De overige personages zijn bijfiguren

Een bijzondere bijfiguur is de tegenspeler. Die kan verschillende rollen hebben, maar het effect is altijd dat de hoofdrolspeler optimaal tot zijn recht komt. Denk maar aan Harry Potter (hoofdpersoon) en Voldemort (tegenspeler).



Slide 41 - Slide

Type en karikatuur
Bijfiguren die nauwelijks worden uitgewerkt, zijn typen. De rol die zij in het verhaal spelen, is belangrijker dan wie zij zijn (bijvoorbeeld ‘de arts’ of ‘de politieman’). 

Als bepaalde kenmerken van typen overdreven worden, heb je te maken met een karikatuur.

Literaire personages zijn vaak (enigszins) complex en kunnen onvoorspelbaar handelen. Het is belangrijk om in die gevallen je oordeel nog even uit te stellen en niet meteen te denken: die is gek. Probeer in plaats daarvan mee te gaan in de gedachten en gevoelens van de personages



Slide 42 - Slide

Ontwikkeling personages
Veruit de meeste literaire verhalen gaan over de psychologische ontwikkeling van de hoofdperso(o)n(en). Deze ontwikkeling kun je vaak goed herkennen met behulp van het conflictmodel, dat bestaat uit vier fasen:

1  Vaak is er aan het begin van het verhaal sprake van een evenwicht: een min of meer stabiele           situatie die al enige tijd duurt.
2  Dan ontstaat er een conflict: er vindt een gebeurtenis plaats waardoor de hoofdpersoon in             actie komt. Zo’n gebeurtenis kan van alles zijn: een natuurramp of een ongeluk, de 
     ontmoeting met een ander personage etc. Dit wordt ook wel het motorisch moment 
     genoemd.



Slide 43 - Slide

Ontwikkeling personages
3  De hoofdpersoon komt in actie waardoor er ontwikkeling plaatsvindt, bijvoorbeeld in de vorm 
    van het oplossen van problemen en het overwinnen van tegenslagen. Dit is de fase van 
    ontwikkeling.
4  De laatste fase is die van oplossing of voorlopig nieuw evenwicht: het conflict wordt opgelost 
    óf het bestaat nog steeds, maar in dat geval is het personage zodanig veranderd dat hij het 
    conflict in een ander daglicht ziet.



Slide 44 - Slide

Opdracht 1 (blz 179)
  1. Wat is er in Magnus' leven veranderd?
  2. Hoelang geleden heeft deze verandering plaatsgevonden?
  3. Citeer een zin die het huidige bestaan van Magnus goed samenvat.
  4. Welke fase van het conflictmodel wordt in tekst 1 beschreven? Licht je antwoord toe.
  5. Wat voor iemand denk je dat Magnus is? Noem drie steekwoorden. 

Slide 45 - Slide

Avani

  1. Wie zijn de hoofd- en bijpersonen?
  2. Schets de ontwikkeling van Avani aan de hand van  het conflictmodel.

Slide 46 - Slide

Huiswerk (9 jan.)
Lezen verhaal 3 uit 3PAK - Gameplan
(Maak een samenvatting voor jezelf!)

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide