1.4 Resorptie (quiz achteraan)

Thema 1 Vertering
BS 4 Resorptie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 1 Vertering
BS 4 Resorptie

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  • Huiswerk
  • Wat weet je al.
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Pro-enzymen - antwoorden
1) Zoek met BINAS uit van welke enzymen er pro-enzymen zijn. (BINAS 82)

2) Er is een overeenkomst in de stoffen die deze enzymen verteren. Welke? (Vergelijk)


Slide 3 - Slide

Pro-enzymen - antwoorden
1) Zoek met BINAS uit van welke enzymen er pro-enzymen zijn. (BINAS 82)
Antwoord: pepsine - pepsinogeen,
trypsine - trypsinogeen,
chymotrypsine -chymotrypsinogeen, 
carboxypeptidase - pro-carboxypeptidase

2) Er is een overeenkomst in de stoffen die deze enzymen verteren. Welke? (Vergelijk)
Antwoord: Deze enzymen verteren allemaal eiwitten. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven waar en op welke wijze voedingsstoffen worden opgenomen in het darmkanaal en welke factoren daarop van invloed zijn

Slide 6 - Slide

Dunne darm
Resorptie van voedingsstoffen
  • monosachariden (koolhydraten)
  • vetzuren en glycerol
  • aminozuren

Groot oppervlak = meer resorptie
  • Darmplooien
  • Darmvlokken
  • Microvili

Slide 7 - Slide

Resorptie in de darmwand
Passief transport: transport van stoffen van hoge concentratie (in darm) naar lage concentratie (in darmcel)
Kost geen energie!

Actief transport: transport van stoffen tegen de gradiënt in (van lage naar hoge concentratie). Selectief.
Kost energie!
Intensieve dissimilatie in cellen darmepitheel

Slide 8 - Slide

- Na ionen en glucosemoleculen binden aan
   de bindingsplaatsen. 
- Transporteiwit verandert van vorm
- Natrium-kaliumpomp zorgt dat er
    voortdurend Na-ionen de celuit gaan.
    (energie door ATP)
- Door het actieve transport ontstaat een
    verschil in osmotische waarde. Water gaat
    via aquaporines naar de darmepitheel-
    cellen.

Slide 9 - Slide

Poortader
  • Bloedvaten van de
    darmwand naar de lever.
  • Vervoert voedingsstoffen naar de lever.

Slide 10 - Slide

in de darmcel 

1. worden weer vetten gemaakt uit, monoglyceriden, glycerol en vetzuren
2. De vetdruppels worden verpakt in fosfolipiden en eiwitten (lipoproteïnen) om door de waterige omgeving te kunnen transporteren.
4. Lipoproteïnen komen in het lymfevat!!!!
niet in het bloedvat
resorptie van vetten

Slide 11 - Slide

Dikke darm
Resorptie van water, mineralen, vitaminen (K)

Veel water in verteringssappen

Diarree? Problemen in de dikke darm!

Slide 12 - Slide

Zenuwstelsel en vertering
Het autonome zenuwstelsel is nauw betrokken bij de vertering.

  • Bij het zien van voedsel wordt speeksel geproduceerd = speekselreflex
  • Bij het vullen van de maag wordt reflexmatig maagsap geproduceerd
  • Bij druk op de wanden van de endeldarm komt de drang om te ontlasten (poepen)

Slide 13 - Slide

Darmflora

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Aan de slag
Lezen
Basisstof 4
Zijn alle dikgedrukte woorden duidelijk?

Maken
Opdracht 25 t/m 29

Slide 16 - Slide

Quiz

Slide 17 - Slide

Herhalingsvragen BS 3
pak je Binas 82E/F erbij
  1. Waar in het verteringsstelsel vindt de vertering van eiwitten allemaal plaats?
    En welke enzymen zijn hierbij betrokken?
  2. Welk enzym zorgt voor vertering van vetten?
  3. Waarom zorgt gal niet voor vertering, maar heeft het wel een belangrijke functie bij de vertering?
  4. Wat is de functie van HCO3 (waterstofcarbonaat) in alvleessap?
  5. Waardoor vind de meeste opname van voedingsstoffen in de dunne darm plaats?

Slide 18 - Slide

Herhalingsvragen BS 3
Antwoorden
1. Waar in het verteringsstelsel vindt de vertering van eiwitten allemaal plaats?
    En welke enzymen zijn hierbij betrokken?
       In de maag, twaalfvingerige darm en dunne darm
       Pepsine, Trypsine, peptidasen
2. Welk enzym zorgt voor vertering van vetten?
    Lipase
3. Waarom zorgt gal niet voor vertering, maar heeft het wel een belangrijke functie bij de        
     vertering?
     Gal zorgt ervoor dat de vetten in kleinere bolletjes worden verdeeld, het wordt niet verteert  
     hierdoor. Door de kleinere bolletjes kan het verteert worden.
4. Wat is de functie van HCO3 (waterstofcarbonaat) in alvleessap?
     Neutraliseert het HCl uit de maag --> hierdoor stijgt de pH en de maagportier opent
5. Waardoor vind de meeste opname van voedingsstoffen in de dunne darm plaats?
    Door de grote oppervlakte

Slide 19 - Slide

Bij een resorptiestoornis worden te weinig of geen voedingsstoffen uit het voedsel opgenomen in het bloed. De benodigde voedingstoffen moeten dan via een infuus in de bloedbaan worden toegediend. Noteer de letter uit de afbeelding hiernaast die het gedeelte aangeeft dat bij deze patiënt niet goed functioneert.
(klik op de afbeelding om te vergroten)
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 20 - Quiz

Waar in ons lichaam worden spijsverteringssappen geproduceerd die vetten verteren?
A
maag
B
twaalfvingerige darm
C
galblaas
D
alvleesklier

Slide 21 - Quiz

Waarom moet insuline worden geinjecteerd en kan het niet in pilvorm worden ingenomen?

Slide 22 - Open question

De opname van alcohol kan in bijna overal in het darmkanaal plaatsvinden. Door welke oorzaak is de opname van alcohol in de dunne darm het grootst?

Slide 23 - Open question

Welke van de onderstaande stoffen is geen monosacharide?
A
ribose
B
galactose
C
sucrose
D
maltose

Slide 24 - Quiz

Hoe stroomt het bloed in de poortader?
A
Van de maag naar de lever
B
Van de darm naar de lever
C
Van de lever naar de maag
D
Van de lever naar de maag

Slide 25 - Quiz

Welk verteringssap heeft geen verteringsenzymen?
A
Speeksel
B
Maagsap
C
Gal
D
Darmsap

Slide 26 - Quiz

Welk orgaan maakt amylase?
A
lever
B
maag
C
alvleesklier
D
dunne darm

Slide 27 - Quiz

Wat wordt er door peptidasen verteerd?
A
eiwitten
B
peptase
C
aminozuren
D
polypeptiden

Slide 28 - Quiz

Door verhoging van de glucose concentratie in de darm kan het waterverlies in het lichaam toenemen. Juist of onjuist, leg uit!

Slide 29 - Open question

Welke bewering(en) is/zijn juist?
1 De verteringsproducten die in het bloed worden opgenomen, zijn beter oplosbaar in water dan producten die in de lymfe worden opgenomen
2 Een deel van de verteringsproducten wordt via diffusie en een deel via actief transport uit de dekweefselcellen in het bloed opgenomen
3 Het al dan niet verzadigd zijn van de vetzuren bepaalt of deze in de lymfe of in het bloed worden opgenomen.
A
1,3
B
1,2
C
2
D
1,2,3

Slide 30 - Quiz