190520 Herhaling grammatica + LV

Welkom...
Pak je leesboek. 
We beginnen met 
10 minuten lezen in stilte.
timer
10:00
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom...
Pak je leesboek. 
We beginnen met 
10 minuten lezen in stilte.
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Herhaling grammatica
  • Lijdend voorwerp


Aan het einde van de les weet je:
wat een lijdend voorwerp is en hoe je 
dit kunt herkennen in een zin. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is het verschil tussen redekundig en taalkundig ontleden?

Slide 4 - Open question

Taalkundig ontleden

  • Woordsoorten benoemen.
  • Ieder woordje benoemen.
  • Aangeven tot welke soort woorden behoren.
  • Bijv. ZN, OLW, BLW, BN, VZ
Redekundig ontleden

  • Zinsontleding
  • Verdelen van zinnen in zinsdelen
  • Ieder zinsdeel heeft een functie
  • Bijv. PV, OW, WG, NG. 

Slide 5 - Slide

Waar hoort het benoemen van woordsoorten bij?
A
Taalkundig ontleden
B
Redekundig ontleden

Slide 6 - Quiz

Wat hoort bij taalkundig ontleden?
A
Lidwoord
B
Persoonsvorm
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Wat hoort bij taalkundig ontleden?
A
Persoonsvorm (PV)
B
Werkwoordelijk gezegde (WG)
C
Lijdend voorwerp (LV)
D
Zelfstandig naamwoord (ZN)

Slide 8 - Quiz

Waar hoort het benoemen van de functie van zinsdelen bij?
A
Taalkundig ontleden
B
Redekundig ontleden

Slide 9 - Quiz

Wat hoort bij redekundig ontleden?
A
Persoonsvorm (PV)
B
Zelfstandig naamwoord (ZN)
C
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
D
Lidwoord (LW)

Slide 10 - Quiz

Wat hoort bij redekundig ontleden?
A
Lijdend voorwerp (LV)
B
Zelfstandig naamwoord (ZN)
C
Lidwoord (OLW / BLW)
D
Bijvoeglijk naamwoord (BN)

Slide 11 - Quiz

Redekundig
ontleden

Slide 12 - Mind map

Redekundig ontleden
  • persoonsvorm (pv) > streepjes zetten
  • onderwerp (o) > streepjes zetten
  • alle werkwoorden in de zin onderstrepen > streepjes zetten
  • nieuw vandaag: lijdend voorwerp > streepjes zetten

Slide 13 - Slide

Weet je het nog?
Verschil: WWG en NWG

Slide 14 - Slide

Stappenplan redekundig ontleden:
  1. Vind de persoonsvorm (pv)
  2. Verdeel de zin in zinsdelen ( | ). 
  3. Vind het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde (wg/ng)
  4. Vind het onderwerp (ow).
  5. nieuw: vind het lijdend voorwerp (lv)

Slide 15 - Slide

Lijdend Voorwerp

Slide 16 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
  • Vind je door de vraag te stellen:
WIE of WAT + werkwoordelijk gezegde + onderwerp 

Let op: een LV komt alleen voor in zinnen met een WG (dus niet in zinnen met een NG). 


Slide 17 - Slide

0

Slide 18 - Video

lijdend voorwerp

Slide 19 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

De man l geeft l de jongen l een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 20 - Quiz

Wat is het lv ?
Hij l heeft l het formulier l verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 21 - Quiz

Wat is het lv?
Volgende week l gaan l we l naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 22 - Quiz

Wat is het lv?
Ik l heb l gisteren l een lekkere pizza l gebakken.
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 23 - Quiz

Wat is het LV?
De politie l gaf l de fietser l een bekeuring.
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 24 - Quiz

Wat is het lv?
Op de markt l heb l ik l een vette haring l gekocht.
A
Op de markt
B
heb gekocht
C
ik
D
een vette haring

Slide 25 - Quiz

Wat is het lv?
Sanne l wil l later l arts l worden.
A
Sanne
B
wil worden
C
arts
D
Er is geen lv

Slide 26 - Quiz

De vermiste parkiet Pietje l is l na drie dagen l teruggevonden
A
De vermiste parkiet Pietje
B
is teruggevonden
C
na drie dagen
D
Er is geen lv

Slide 27 - Quiz

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 28 - Open question

Tip 1 :  een lv begint nooit met een voorzetsel (vz)
Tip 2 : 
(LV)

Slide 29 - Slide

Opmerkingen:

1) Een LV begint nooit met een voorzetsel.

2) Een LV kán ook een werkwoord zijn dat wordt gebruikt als zelfstandig naamwoord: ik haat hardlopen.

3) Maten, gewichten en afstanden zijn nooit LV.

Slide 30 - Slide

Stappen
  • Persoonsvorm > streepjes zetten
  • Werkwoordelijk gezegde > streepjes zetten
  • Onderwerp > streepjes zetten
  • Lijdend voorwerp > streepjes zetten
  • Meewerkend voorwerp


Slide 31 - Slide

Doel behaald?

Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:

- persoonsvorm (pv)

- onderwerp (ow)

- gezegde (wg / ng)

- Nieuw: lijdend voorwerp (lv)


Slide 32 - Slide

      Huiswerk
Maak oefening 13, 14 en 15 (LV)

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at twee stukken pizza.'
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 35 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quiz

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 37 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 38 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 39 - Quiz

Benoem de zinsdelen - Loop volgend jaar [de marathon van New York].
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 40 - Quiz

Het antwoord op de vraag:
wie / wat + gezegde is het......
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 41 - Quiz

De coach legde de selectiespelers gisteren de nieuwe tactiek uit.
De selectiespelers =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 42 - Quiz

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 43 - Quiz

De coach legde de selectiespelers gisteren de nieuwe tactiek uit.
De selectiespelers =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 44 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?
altijd=
A
Ondewerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 45 - Quiz

Mijn zus heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn zus =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 46 - Quiz