WWG en NWG

WERKWOORDELIJK EN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WERKWOORDELIJK EN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 3 - Drag question

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 4 - Drag question

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Het jongetje is blij.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Die man blijkt een bakker
A
Naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz


Mijn neef is gitaarleraar.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

0

Slide 13 - Video

Het naamwoordelijk deel is een ... naamwoord of een ... naamwoord.

Slide 14 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.

Frank is vrij ziek geweest.

Slide 15 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Voor de meeste mensen zal een eigen vakantiewoning onbetaalbaar blijven.

Slide 16 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
De zomervakantie lijkt mij de fijnste tijd van het jaar.

Slide 17 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Mevrouw Vandecasteele schijnt een goede leerkracht te zijn.

Slide 18 - Open question


Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?
Tekst
Sanne wil later architect worden.

Slide 19 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.

Slide 20 - Open question

Noem het naamwoordelijk gezegde:
Het meisje wil later tandarts worden.

Slide 21 - Open question

Noem het naamwoordelijk gezegde.
Is zo'n reis naar Australië niet veel te duur?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 24 - Drag question

Biologie is een fijn vak.
Benoem het zinsdeel 'is een fijn vak'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 25 - Drag question

De buren van mijn vriendin zijn gastvrij.
Benoem het zinsdeel 'zijn gastvrij'
sleep het juiste zinsdeel naar het witte vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 26 - Drag question

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Slide