Hoofdstuk 3 PA1

Wat betekent TENER
1 / 30
next
Slide 1: Open question
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Wat betekent TENER

Slide 1 - Open question

Tener:hebben
Tener: hebben
Yo
Él, ella, usted
 Nosotros
Vosotros
Ellos, ellas, ustedes
Tengo
Tienes
Tiene
Tenemos
Tenéis
Tienen

Slide 2 - Drag question

tener, él

Slide 3 - Open question

tener, tú

Slide 4 - Open question

Vul de juiste vorm van 'tener' in

Yo …. dos hermanas (tener)

Slide 5 - Open question

tener, ellos

Slide 6 - Open question

tener, Pepe

Slide 7 - Open question

tener, vosotros

Slide 8 - Open question

tener, nosotros

Slide 9 - Open question

Mis abuelos (tener) una casa grande.
A
tengo
B
tiene
C
tienen
D
tenemos

Slide 10 - Quiz

Mi padre (tener) cuarenta y dos años.
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tienen

Slide 11 - Quiz

Welke vervoeging van het bijvoeglijk naamwoord hoort er op de open plek?
Las piscinas son ___ (grande)

A
grande
B
granda
C
grandes
D
grandas

Slide 12 - Quiz

Welke vervoeging van het bijvoeglijk naamwoord hoort er op de open plek?
Los perros son ___ (pequeño)

A
pequeño
B
pequeños
C
pequeñe
D
pequeñoes

Slide 13 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het benodigde bijvoeglijk naamwoord op de open plek (woordenlijst 1)
la casa _____ (groen)

Slide 14 - Open question

Hoe zeg je de volgende zin in het Spaans?
(woordenlijst 1)
de groene huizen

Slide 15 - Open question

rosa (roze), naranja (oranje), violeta (paars), lila (lila) veranderen niet
ej. Mi hermana tiene zapatos rosa
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Welk getal staat hier?
Ochenta y nueve
Schrijf het getal op.

Slide 17 - Open question

Schrijf het volgende getal uit:
30

Slide 18 - Open question

Schrijf het volgende getal uit:
40

Slide 19 - Open question

Welk getal komt hieruit?
sesenta y cinco + diez=?
Schrijf je antwoord uit.

Slide 20 - Open question

Schrijf het volgende getal uit:
100

Slide 21 - Open question

Schrijf het volgende getal uit:
98

Slide 22 - Open question

Schrijf het volgende getal uit:
77

Slide 23 - Open question

Schrijf het volgende getal uit:
55

Slide 24 - Open question

Hoe vertaal je: hoe heet je moeder?
A
¿Cómo se llama tu madre?
B
¿Cómo se llama tu padre?
C
¿Qué te llama tu madre?
D
¿Qué te llama tu padre?

Slide 25 - Quiz

Wat is de juiste vertaling: Mijn zus is 12 jaar.
A
Mi hermana es doce años.
B
Mi hermana tiene trece años.
C
Mi hermana tengo doce años.
D
Mi hermana tiene doce años.

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste vertaling? El cuarto de baño está en la primera planta.
A
De logeerkamer is op de eerste verdieping.
B
De badkamer is op de eerste verdieping.
C
De logeerkamer is op de begane grond.
D
De badkamer is op de begane grond.

Slide 27 - Quiz

Is de volgende zin goed?
Vosotros tenemos un dormitorio pequeña.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
Waar eten jullie?
A
¿Como comeis?
B
¿Cómo coméis?
C
¿Donde comeis?
D
¿Dónde coméis?

Slide 29 - Quiz

Hoe kan je NIET reageren op de volgende vraag?
¿Cómo es tu casa?
A
Es grande
B
Es pequeña
C
Tenemos dos primas
D
Es grande y bonita

Slide 30 - Quiz