This lesson contains 31 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Herhaling Ecologie
Slide 1 - Slide
Wat betekent ecologie?
Slide 2 - Slide
Wat betekent ecologie?
De ecologie bestudeert zowel de wisselwerking tussen organismen onderling en hun omgeving. Verder wordt er ook gekeken naar de biotische factoren en de abiotische factoren die van invloed zijn op organismen
Slide 3 - Slide
Invloeden uit het milieu
Slide 4 - Slide
voedselketen/web
Slide 5 - Slide
Wat is het verschil tussen een voedselweb en een voedsel keten?
Slide 6 - Slide
Een voedselweb zijn
meerdere voedsel-
ketens die met el-
kaar samenhangen.
Slide 7 - Slide
Voedselrelaties zichtbaar maken in een ecosysteem
voedselketen
<------
voedselweb
------>
voedselweb: alle voedselrelaties in een ecosysteem
voedselketen: slechts 1 keten uit het voedsel web
Slide 8 - Slide
Noem de verschillende ordes in een voedsel web.
Slide 9 - Slide
verschillende lagen
Producenten: Zijn alle organismen die van anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken. Staan onderaan de keten, waar het web begint.
Consumenten: dieren die leven van organische stoffen die andere organisme hebben gemaakt.
Reducenten: Dat zijn de organisme die organische stoffen uit dode planten en dieren afbreken tot anorganische stoffen.
Slide 10 - Slide
Basisstof 2 Piramiden
Piramide van aantallen hoeft niet een piramide vorm te hebben.
Piramide van biomassa heeft altijd een piramide vorm!
Slide 11 - Slide
Piramide van aantallen:
Heeft een niet altijd een echte piramide vorm
Piramide van biomassa:
Heeft een echte piramide vorm
Slide 12 - Slide
Piramide van biomassa
piramide van biomassa
Biomassa: totale gewicht van alle organische stoffen in een organisme
Slide 13 - Slide
Piramide van aantallen
Piramide van aantallen
Slide 14 - Slide
Kringloop
reducenten nemen de stoffen op van dode organismen . Dit wordt bij de verbranding omgezet in anorganische stoffen.
Slide 15 - Slide
Koolstofkringloop
plant gebruikt een deel van de glucose om andere energierijke stoffen te maken. Ander deel voor de verbranding. Met de koolstof uit de glucose wordt een beetje co2 gevormd ( lucht )
Slide 16 - Slide
Stikstofkringloop
Planteneters nemen plantaardige eiwitten op via het voedsel. dierlijke eiwitten bevatten stikstof
rottings bacterien gebruiken die eiwitten als brandstof. Bij de verbranding ontstaat ammoniak.
Opgelost, ammoium. Speciale bacterien zetten het om innitraat.
Slide 17 - Slide
Aanpassingen
Alle organismen hebben aanpassingen aan hun omgeving en leefwijze.
Je kunt denken aan ademhaling, beweging, voeding, verdediging en voortplanting.
Bijvoorbeeld: Vissen zijn aangepast aan water (kieuwen)
Vogels om te vliegen (vleugels)
Slide 18 - Slide
aanpassingen bij vogels
bij vogels kijken we naar 2 onderdelen die aangepast zijn aan leefomgeving en levensstijl:
snavel
poten
Slide 19 - Slide
de poten van vogels
de poot van een vogel is aangepast op waar je de vogel vind. zo hebben vogels die veel zwemmen zwemvliezen.
Slide 20 - Slide
de snavels
een snavel voor zaden/nootjes
een snavel voor insecten
een snavel voor vlees
een snavel voor bodemdieren
een snavel voor waterbeestjes
zoals je ziet is er veel aangepast aan de snavel
Slide 21 - Slide
deze poten zijn van een?
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel
Slide 22 - Quiz
Voortbewegen
zoolgangers
teengangers
topgangers (hoefgangers)
Dit zijn aanpassing op de ondergrond.
Slide 23 - Slide
Zoolganger
Loopt op zijn hele voetzool
(van hielbeen tot en met de teenkootjes).
Voordeel: hij verdeelt zijn gewicht over een groot oppervlak en zakt niet snel diep weg in een zachte ondergrond zoals bijv. sneeuw.
Nadeel: een zoolganger is minder snel
Slide 24 - Slide
Teenganger
Loopt op zijn tenen (alleen op de teenkootjes)
Voordeel: hij kan zachtjes sluipen
hij kan snel sprinten
Nadeel:bij lange afstanden is hij minder snel
Slide 25 - Slide
Topganger (hoefganger)
Loopt op het puntje van zijn tenen
(alleen op het laatste teenkootje/hoef)
Voordeel: hij heeft enorm lange poten/benen
en kan daardoor heel hard lopen
Nadeel: bij drassige ondergrond zakt hij makkelijk de bodem in
Slide 26 - Slide
Waterdieren
leven in het water
hebben vinnen om te sturen, lichaamsvorm
zijngestroomlijnd: kop, lijf & staart lopen in elkaar over daardoor glijden ze snel door het water