WK 37 VH3 Congruentie en bedrijvende/lijdende vorm
VH3 - Nederlands
Week 36 - les 1
Congruentie
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 32 slides, with text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
VH3 - Nederlands
Week 36 - les 1
Congruentie
Mevrouw Giesen
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Agenda
Leerdoelen
Congruentie, wat is dat?
Congruentie, lastige gevallen
Zelfstandig aan de slag
Afsluiting
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Ik weet wat congruentie is.
Ik kan congruentie herkennen.
Slide 3 - Slide
Congruentie, wat is dat?
In zinnen komt de persoonsvorm in persoon en getal overeen met het onderwerp.
Dat heet congruentie. Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm.
Slide 4 - Slide
Lastige gevallen
Bij woordgroepen met een enkelvoudige kern en een meervoudige nabepaling richt de persoonsvorm zich naar de kern:
– Het merendeel (kern: enkelvoud) van de docenten (nabepaling: meervoud) controleert regelmatig het huiswerk.
Slide 5 - Slide
Lastige gevallen
Als het onderwerp een verzamelnaam is voor personen, dieren en dingen, is de persoonsvorm enkelvoudig:
– De overheid waarschuwt je tijdens noodsituaties via NL-Alert.
Slide 6 - Slide
Lastige gevallen
In de constructie een van de + meervoudig woord + die volgt in de bijvoeglijke bijzin een meervoudige persoonsvorm: een van de … die; op de puntjes vul je een meervoudig woord in:
– Een van de patiënten, die naar een ander ziekenhuis verhuisden, was mijn moeder.
Slide 7 - Slide
Lastige gevallen
In de constructie een van de + meervoudig woord + die volgt in de bijvoeglijke bijzin een meervoudige persoonsvorm: een van de … die; op de puntjes vul je een meervoudig woord in:
– Een van de patiënten, die naar een ander ziekenhuis verhuisden, was mijn moeder.
Slide 8 - Slide
Lastige gevallen
Bij meervoudige titels van boeken, films enzovoort volgt een enkelvoudige persoonsvorm:
– Sprookjes van Moeder de Gans is een verzameling volksverhalen van de Franse schrijver Charles Perrault.
Slide 9 - Slide
Lastige gevallen
Na een rekeneenheid, zoals meter, liter, dozijn, procent, kilo, euro, volgt een enkelvoudige persoonsvorm:
– Tien euro per maand is niet duur voor een krantenabonnement.
Ik weet hoe ik een lijdende zin maak van een bedrijvende zin en andersom.
Ik kan een lijdende zin herkennen.
Ik weet wat er grammaticaal gebeurt als ik van een bedrijvende zin een lijdende zin maak.
Slide 17 - Slide
Bedrijvende zin
De journalist interviewt de actrice.
Deze zin staat bedrijvende vorm. Zo’n zin wordt ook wel een actieve zin genoemd, want het onderwerp voert de handeling uit.
Slide 18 - Slide
Lijdende zin
De actrice wordt door de journalist geïnterviewd.
Deze zin staat lijdende vorm. Zo’n zin wordt ook wel een passieve zin genoemd, want het onderwerp voert de handeling uit.
Slide 19 - Slide
Wat gebeurt er?
De journalist interviewt de actrice.
De actrice wordt door de journalist geïnterviewd.
Het lijdend voorwerp (de actrice) wordt het onderwerp (De actrice).
Slide 20 - Slide
Wat gebeurt er?
De journalist interviewt de actrice.
De actrice wordt door de journalist geïnterviewd.
Het onderwerp (De journalist) wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint, een door-bepaling (door de journalist). Soms wordt een door-bepaling weggelaten, bijvoorbeeld: De actrice is geïnterviewd. De door-bepaling kun je er dan wel bij denken.
Slide 21 - Slide
Wat gebeurt er?
Bij het werkwoordelijk gezegde (interviewt) wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt (wordt geïnterviewd).
Slide 22 - Slide
Wat gebeurt er?
De journalist interviewt de actrice.
De actrice wordt door de journalist geïnterviewd.
Bij het werkwoordelijk gezegde (interviewt) wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt (wordt geïnterviewd).
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Slide 25 - Video
Oefenen in de les
Je krijgt een blad met 10 lijdende zinnen.
Zet de 10 zinnen weer terug in de bedrijvende vorm.
timer
10:00
Slide 26 - Slide
Oefenen in de les
1. De leerling las het boek tijdens het kwt-uur.
2. De bakker maakte de taart vannacht.
3. De hele klas keek de toets na tijdens de les. D
4. De schilder verft het hele huis rood.
5. De groep bereidde de presentatie goed voor.
Slide 27 - Slide
Oefenen in de les
6. De kunstenaar stelt het kunstwerk tentoon in het museum.
7. De school organiseerde het voetbaltoernooi op het veldje.
8. De directeur verstuurt de belangrijke brief.
9. De technicus lost het probleem vakkundig op.
10. De tuinman plant de voorjaarsbloemen.
Slide 28 - Slide
Leerdoelen
Ik weet wat een bedrijvende zin is.
Ik weet hoe ik een lijdende zin maak van een bedrijvende zin en andersom.
Ik kan een lijdende zin herkennen.
Ik weet wat er grammaticaal gebeurt als ik van een bedrijvende zin een lijdende zin maak.