This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Inloop
-Pak je laptop en je rekenmachine
-Inloggen in LessonUp
Slide 1 - Slide
Les 9
H4: Samenvatting
Slide 2 - Slide
Lesplanning
Leerdoel:
Terugblik: (0min)
Voorkennis: (0min)
Quiz: Samenvatting (20min)
Begeleid inoefenen: (0min)
Zelfstandig oefenen: Werkblad + boek (20min)
Huiswerk:
Evaluatie: (5min)
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
1. Ik kan uitleggen wat import en export zijn en de verschillen benoemen
2. Ik kan uitleggen wat de voordelen van de EU zijn en waarom deze belangrijk zijn voor jou
3. Ik kan berekenen hoeveel een product kost in een ander land en in een andere valuta
Slide 4 - Slide
Terugblik
NVT
Slide 5 - Slide
Instructie (1/1)
Quiz
Slide 6 - Slide
Wat betekent het begrip importeren?
A
Producten verkopen aan andere landen
B
Producten inkopen uit andere landen
C
Producten verzenden binnen je eigen land
D
Producten ruilen met andere bedrijven
Slide 7 - Quiz
Wat is een belangrijk verschil tussen import en export?
A
Import kost altijd meer geld dan export
B
Import is goederen inkopen, Export is goederen verkopen
C
Import zorgt voor inkomsten, export zorgt voor uitgaven
D
Export is alleen mogelijk binnen Europa
Slide 8 - Quiz
Waarom kan het voordelig zijn om goederen te importeren uit andere landen?
A
Omdat het altijd goedkoper is dan binnenlands produceren
B
Producten in andere landen zijn soms goedkoper en beter
C
Omdat je dan geen belastingen hoeft te betalen
D
Omdat je geen transportkosten hebt
Slide 9 - Quiz
Stel: Een bedrijf verkoopt auto-onderdelen aan een fabriek in Duitsland. Dit noemen we...
A
Import
B
Export
C
Binnenlandse handel
D
Doorvoer
Slide 10 - Quiz
Welke van de onderstaande goederen is een typisch exportproduct van Nederland?
A
Chocolade
B
Auto's
C
Tulpen
D
Elektronica
Slide 11 - Quiz
Je gaat op vakantie naar de Verenigde Staten en wilt €500 omwisselen naar Amerikaanse dollars. De wisselkoers is 1 euro = 1,10 dollar. De bank rekent een transactiekost van €5 per wisseling. Hoeveel Amerikaanse dollars ontvang je na het omwisselen, rekening houdend met de transactiekosten?
Slide 12 - Open question
Een bedrijf in Nederland koopt goederen uit het Verenigd Koninkrijk ter waarde van £2.000. De wisselkoers is 1 euro = 0,85 pond. Daarnaast betaalt het bedrijf een transactiekost van 2% over het totaalbedrag in euro’s. Hoeveel betaalt het bedrijf in totaal in euro’s, inclusief de transactiekosten?
Slide 13 - Open question
Wat is de eurozone (EMU)?
A
Een groep Europese landen die de euro als munt gebruiken
B
Alle landen in Europa
C
Een handelszone tussen Europese en Aziatische landen
D
Een gebied waar vrijhandel plaatsvindt
Slide 14 - Quiz
Welke van de onderstaande landen gebruikt de euro niet als officiële munt?
A
Portugal
B
Zwitserland
C
Spanje
D
Italië
Slide 15 - Quiz
Wat is een belangrijk voordeel van de eurozone voor handel tussen de aangesloten landen?
A
Lagere belastingen op producten
B
Geen wisselkoerskosten tussen de landen
C
Hogere prijzen voor export
D
Hogere invoerrechten op producten
Slide 16 - Quiz
De wisselkoers van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar was gisteren 1 euro = 1,15 dollar. Vandaag is de wisselkoers veranderd naar 1 euro = 1,20 dollar. Je wilt $600 omwisselen naar euro’s. Hoeveel euro’s kreeg je gisteren, en hoeveel krijg je vandaag? Wat is het verschil in euro’s?
Slide 17 - Open question
Wat is een belangrijk economisch voordeel van lid zijn van de Europese Unie?
A
Elk land krijgt automatisch financiële steun
B
Er is vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen
C
Elk land gebruikt verplicht dezelfde munt
D
Elk land mag zijn eigen importtarieven bepalen
Slide 18 - Quiz
Wat is een voordeel van de EU voor Europese burgers die naar andere lidstaten reizen?
A
Burgers kunnen zonder passpoort naar niet-EU landen reizen
B
Burgers ontvangen overal gratis accommodatie
C
Burgers mogen overal gratis werken
D
Burgers kunnen zonder grenscontroles naar EU-landen reizen
Slide 19 - Quiz
Wat is het doel van protectiemaatregelen in de internationale handel?
A
Het stimuleren van de export van goederen
B
Beschermen van de binnenlandse producten tegen buitenlandse concurrentie
C
Het verminderen van de productie in eigen land
D
Verlagen van de prijzen van geïmporteerde producten
Slide 20 - Quiz
Welke van de onderstaande maatregelen is géén voorbeeld van een protectiemaatregel?
A
Het instellen van importtarieven
B
Het geven van subsidies aan binnenlandse bedrijven
C
Het instellen van importquota
D
Het afschaffen van invoerrechten
Slide 21 - Quiz
Zelfstandig oefenen
Maak nu de rekentrainer op blz 28 t/m 30
Klaar? Dan mag je een boek lezen of rustig op je laptop