Russische Revolutie

1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het einde van de les kan je kunt je de oorzaken noemen van de Russische Revolutie.




Slide 2 - Slide

Rusland voor 1917
  • Keizerrijk (Russische keizer is een tsaar).

  • Grote verschillen tussen arm en rijk.

  • Bondgenoot van Engeland en Frankrijk vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog (tot 1917).

  • Zeer slecht geïndustrialiseerd.

Slide 3 - Slide

De druppel in 1917...
  • Grote voedseltekorten.
  • Er braken rellen uit.
  • Tsaar raakte in paniek

Slide 4 - Slide

.... Start van de Russische revolutie



Opstand die begon in februari 1917 en eindige in oktober van dat jaar, toen de communisten in Rusland de macht grepen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Oorzaken Russische Revolutie
  1. Economisch: Armoede onder de boeren.
  2.  Politiek: Gebrek aan democratie. 
  3. Oorlog duurde te lang.

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Gevolgen Russische Revolutie
1. Rusland stopt met de oorlog (WOI)
2. Politiek: einde van de macht van de tsaar.  Lenin komt aan de macht. 
3. Economisch: Begin van het communisme. 

Slide 9 - Slide

Het Communisme
  • Wil een samenleving waarin iedereen gelijk is
  • Grond, grondstoffen en fabrieken zijn van de overheid (het volk)
  • Lenin beloofde van alles, hierdoor wist hij de macht te grijpen.

Slide 10 - Slide

Rusland na 1917
Rusland voor 1917
Volledige gelijkheid
Tsaar
Sovjet-Unie

Slide 11 - Drag question

Bij het communisme:
A
Zijn er grote verschillen tussen arm en rijk.
B
Wordt gestreefd naar een maatschappij van gelijkheid.
C
Worden andere rassen als minderwaardig gezien.
D
Zijn bedrijven in handen van particuliere ondernemers.

Slide 12 - Quiz

Het communisme wil...
A
Een sterke leider, aan wie iedereen gehoorzaam is.
B
Gelijke verdeling van bezit en macht.
C
Democratie
D
De mogelijkheid om winst te maken en rijk te worden

Slide 13 - Quiz

Wat was de Russische Revolutie?
A
Een militaire coup in Rusland in 1914.
B
Een politieke omwenteling in Rusland in 1917.
C
Een economische crisis in Rusland in 1905.
D
Een religieuze beweging in Rusland in 1920.

Slide 14 - Quiz

Wat is geen oorzaak voor de Russische Revolutie?
A
Mensen hadden veel honger.
B
Mensen waren arm.
C
Er waren veel slachtoffers gevallen in de Eerste Wereldoorlog.
D
De communisten kwamen aan de macht.

Slide 15 - Quiz

Wie was de leider van de Russische Revolutie?
A
Karl Marx
B
Lenin
C
Stalin
D
Hitler

Slide 16 - Quiz

Wanneer was de Russische Revolutie?
A
1914
B
1916
C
1917
D
1918

Slide 17 - Quiz

Sleep de uitspraken naar juist of onjuist
Juist
Onjuist
In 1917 was Nederland een echte democratie
Nederland was tijdens WOI neutraal
In 1848 was koning Willem II bang voor een revolutie
Een socialist wil graag een acht-urige werkdag

Slide 18 - Drag question

Waarom werd het dodendraad opgezet?
A
Om smokkel tegen te gaan
B
Om spionnen tegen te houden
C
Om dieren tegen te houden
D
Om te zorgen dat Nederlanders niet mee gingen doen met de oorlog

Slide 19 - Quiz

WOI of WOII?

Dodendraad
A
WOI
B
WOII
C
Beide

Slide 20 - Quiz

Pacificatie
Grondwet 1848
Macht van de koning
Schoolstrijd
Onrust in Europa
Bijzonder onderwijs
1917
Willem II
Algemeen mannenkiesrecht
Thorbecke

Slide 21 - Drag question

Tijdens de pacificatie van 1917. Werden er bij bepaalde groepen een compromis gesloten. Plaats deze groepen op de juiste plaats in de afbeelding.
Socialisten
Feminsten
Confessionelen

Slide 22 - Drag question

Wat is Passief Kiesrecht?
A
Het recht om bij de verkiezingen op iemand te stemmen.
B
Het recht om je verkiesbaar te stellen.

Slide 23 - Quiz

Wat maakt een districtenstelsel anders dan een stelsel van evenredige vertegenwoordiging?
A
kleine partijen hebben een grotere invloed
B
een zetel staat niet gelijk aan het totaal aantal stemmen
C
er is maar 1 winnaar
D
het is moeilijker om te debatteren

Slide 24 - Quiz

Wat betekent evenredige vertegenwoordiging?
A
Dat iedereen mag stemmen
B
Dat iedere stem evenveel waard is
C
Dat je zelf mag weten op wie je stemt
D
Dat je alleen op de partijen uit de tweede kamer mag stemmen

Slide 25 - Quiz