2KGT - Herhalingsles - Lezen - Feiten, meningen en argumenten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 4

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- Je weet wat een feit is;

- Je weet wat een mening is;

- Je weet wat een argument is.

Dit onderdeel beheers ik:

😒🙁😐🙂😃

Theorie 

Feiten: een feit kun je controleren.

• Bij handbal is een veld rechthoekig, 40 m. lang en 20m. breed.

Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.

herkennen/signaalwoorden: ik vind.... - volgens mij - zij denkt dat....

• Ik vind handbal een zware sport.

Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.

• Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet veel rennen (argument, waarom je iets vindt).
  Signaalwoorden: omdat, want, namelijk.

Zie ook blz. 217 van je lesboek - Examen doen

Feit/mening/argument

1. Noem een feit (kun je controleren)
2. Noem een mening
3. Noem een argument

Geef een voorbeeld van een feit:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
   (een mening is iets wat iemand vindt)
3. Noem een argument

Geef een voorbeeld van een mening:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument 
   (uitleg waarom iemand iets vindt)

Geef een voorbeeld van een argument:

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Wat is het onderwerp?

1. bestverkopende dansgame
2. moderne artiesten
3. just dance best of
4. topartiest

Past het tussenkopje boven alinea 3 goed bij alinea 3?

Past het tussenkopje boven alinea 3 goed bij alinea 3?

1. Ja, want alinea 3 gaat helemaal over de moderne artiesten.
2. Nee, want als je de eerdere delen al gespeeld hebt, zijn de artiesten niet modern meer
3. Ja, want als je nog nooit eerder Just Dance hebt gespeeld zijn de artiesten heel modern
4. Nee, want in alinea 3 geeft de schrijver zijn mening over Just Dance Best Of

In de laatste zin van alinea 3 zegt de schrijver: 'Dan is dit misschien wel de beste keus van dit moment'. Welk argument geeft hij daarvoor?

In de laatste zin van alinea 3 zegt de schrijver: 'Dan is dit misschien wel de beste keus van dit moment'. Welk argument geeft hij daarvoor?

1. Er staan liedje op van moderne artiesten
2. Er zijn twee nummers die nog niet eerder voor de Wii zijn verschenen
3. Als de game goedkoper was, was het een goede keuze.
4. Als je nog geen dansgame hebt en je wil er graag eens aan beginnen.

Wat is de mening uit alinea 4?

Wat is de mening uit alinea 4?

1. De makers hebben na drie delen de besturing goed onder de knie
2. De bewegingen zien er realistisch uit
3. De achtergronden bewegen goed mee
4. Het is gemakkelijk om naar een ander dansnummer te gaan

Hoeveel argumenten worden in alinea 4 genoemd?

Hoeveel argumenten worden in alinea 4 genoemd?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Is de eerste zin van alinea 5 (Bovendien is . . . Wii ook) een mening, een argument, of een feit?

Is de eerste zin van alinea 5 (Bovendien is . . . Wii ook) een mening, een argument, of een feit?

1. mening
2. feit
3. argument

Is de tweede zin van alinea 5 (Niet voor . . . de toonbank.) een mening, een argument of een feit?

Is de tweede zin van alinea 5 (Niet voor . . . de toonbank.) een mening, een argument of een feit?

1. mening
2. feit
3. argument

Wat is het doel van tekst 1?

1. De schrijver wil de lezer zijn mening geven
2. De schrijver wil de lezer iets laten doen
3. De schrijver wil de lezer iets uitleggen
4. De schrijver wil de lezer informeren

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.