Werkwoordspelling: persoonsvorm t.t. en v.t.

Werkwoordspelling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Doel van de les
  • Je weet de spellingregels van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Vorige les
Je kunt één of meerdere persoonsvorm vinden in een zin

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Na het hoofdgerecht kwam het toetje.

Slide 4 - Open question

Je hebt dat verhaal helemaal zelf verzonnen.

Slide 5 - Open question

Soms staan er twee persoonsvormen in een zin:

De moeder van Nicolette deed afstand van haar dochter en Yoessoef en Mattias adopteerden haar.

Slide 6 - Slide

Papa Antony had enthousiast pannenkoeken gebakken, maar Klaasje wilde ze niet eten.
A
had, eten
B
had, wilde, eten
C
had, wilde
D
wilde, eten

Slide 7 - Quiz

De nesten van rotsmussen zijn zo prachtig versierd, dat het in de lente wel een kerstfeest lijkt.
A
zijn, versierd
B
zijn, lijkt
C
versierd, lijkt
D
zijn, versierd, lijkt

Slide 8 - Quiz

Welke tijd?
Een persoonsvorm kan in de TEGENWOORDIGE TIJD of in de VERLEDEN TIJD staan. 

Ik ga naar huis.
Ik ging naar huis.

Ik werk bij X11.
Ik werkte bij X11.

Slide 9 - Slide

Spelling
De spellingregels zijn afhankelijk van de tijd waarin de persoonsvorm (PV) staat.

Eerst de TEGENWOORDIGE TIJD

Slide 10 - Slide

TEGENWOORDIGE TIJD

IK-VORM
Ik loop
loop jij?
Ik werk
werk jij?
Ik loop
Loop jij
Ik zweef
Zweef jij?
Maar dus ook:
Ik vind
Vind jij?
TEGENWOORDIGE TIJD

IK-VORM + T
Jij loopt
Hij/zij loopt
De hond loopt
Jij werkt
Hij werkt
De directeur werkt
Jij zweeft
De luchtballon zweeft
Maar dus ook:
Jij vindt
De jongen vindt

Slide 11 - Slide

TIP!
Wie kent de Smurfen nog?

Slide 12 - Slide

Smurfen
Denk aan het werkwoord 'Smurfen'.

(lopen) Ik .... naar school --> Ik smurf naar school --> Ik loop naar school
(lopen) Jij .... naar school --> Jij smurft naar school --> Jij loopt naar school
(lopen) ...... jij naar school? --> Smurf jij naar school? --> Loop jij naar school?

(worden) Ik ..... morgen 14 jaar --> Ik smurf morgen 14 jaar --> Ik word morgen 14 jaar.
(worden) Jij ..... morgen 14 jaar --> Jij smurft morgen 14 jaar --> Jij wordt morgen 14 jaar.
(worden) .... jij morgen 14 jaar? --> Smurf jij morgen 14 jaar? --> Word jij morgen 14 jaar?

Slide 13 - Slide

Meervoud
Wij lopen / vinden / praten / fietsen / zweven
Jullie lopen / vinden / praten / fietsen / zweven
De mensen lopen / vinden / praten / fietsen / zweven
De honden lopen / blaffen / zwemmen / 

etc.


Slide 14 - Slide

Overzicht

Slide 15 - Slide

[(aan)bellen]
Fabian .......
precies om zeven uur aan.
A
belt
B
beld
C
beldt

Slide 16 - Quiz

[denken] - Ik .........
dat jouw verhaal niet waar is.

Slide 17 - Open question

[trekken] - Thomas .......
het touw uit mijn handen.

Slide 18 - Open question

[roepen] - Wij ........
je wel als het nodig is.

Slide 19 - Open question

[wandelen] - Marthe .........
elke dag van Amstelveen naar Aalsmeer.

Slide 20 - Open question

[glijden] - Als jij van die glijbaan .........,
dan doe ik het ook.

Slide 21 - Open question

[kloppen] - Zachtjes .....
ik op zijn deur.

Slide 22 - Open question

[blozen] - Mijn broer Mitchel ......
altijd als een meisje naar hem kijkt.

Slide 23 - Open question

[meerijden] - U ......
vanavond toch met ons mee?

Slide 24 - Open question

Je hebt geleerd:
- Hoe je persoonsvormen moet spellen in de TEGENWOORDIGE TIJD.

Slide 25 - Slide

Opgaven:
- Maak de opgaven van NUMO.
Ga naar Taken en ga verder waar je was gebleven.

Slide 26 - Slide