This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Straling
herhaling H2.1 t/m 2.3 HV3
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen:
Herhalen H2.1 t/m 2.3
aan de slag met H2.3
Toets bespreken
Slide 2 - Slide
Hoe was je vakantie?
A
Top
B
Mwah..
C
Blij dat ik weer naar school kan
D
Wanneer begint de kerstvakantie?
Slide 3 - Quiz
We gaan verder met waar we voor de vakantie gebleven zijn
EM-straling
Slide 4 - Slide
Welk soort elektromagnetische straling wordt door je lichaam volledig tegengehouden?
A
Gammastraling
B
Radiogolven
C
Röntgenstraling
D
Licht
Slide 5 - Quiz
Welk van deze soorten straling is geen elektromagnetische straling?
A
gamma- en infrafroodstraling
B
bèta- en alfastraling
C
zichtbaar licht & uv-straling
D
radiogolven en zichtbaar licht
Slide 6 - Quiz
Welk soort elektromagnetische straling gaat wel door je spieren, maar niet door je botten?
A
Gammastraling
B
Radiogolven
C
Röntgenstraling
D
Licht
Slide 7 - Quiz
Welke elektromagnetische straling bevat de minste stralingsenergie
A
Zichtbaar licht
B
Microgolven
C
Uv Straling
D
IR straling
Slide 8 - Quiz
In vacuüm planten ALLE soorten elektromagnetische straling zich voort met de lichtsnelheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
Wat is de snelheid van het licht?
A
343 m/s
B
300000 km/s
C
300000 m/s
D
343 km/s
Slide 10 - Quiz
Noem 2 natuurlijke stralingsbronnen
Slide 11 - Mind map
Wat is de halveringstijd?
A
de tijd wanneer het aantal protonen is gehalveerd
B
de tijd waarin de activiteit van een stof is gehalveerd
C
de tijd wanneer het aantal neutronen is gehalveerd
D
de tijd waarin het aantal moleculen zijn gehalveerd
Slide 12 - Quiz
Welke stof heeft de grootste halveringstijd?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 13 - Quiz
De halveringstijd van deze stof is ...
A
5 uur
B
10 uur
C
20 uur
D
60 uur
Slide 14 - Quiz
Na hoeveel uur is er nog 1/8 van de stof over?
A
15 uur
B
20 uur
C
30 uur
D
60 uur
Slide 15 - Quiz
Waar of niet waar? Stoffen bestaan uit atomen en atomen bestaan uit moleculen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quiz
Als een atoom instabiel is, kan het vervallen. Hierbij veranderen de atomen en komt straling vrij.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Radioactieve atomen zijn altijd instabiel
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Bij welke vorm van radioactief verval daalt het massagetal?
A
alfa-straling
B
bèta-straling
C
gamma-straling
Slide 19 - Quiz
Wat is alfa straling
A
Elektron
B
Helium deeltje
C
EM straling
D
Heliumkern
Slide 20 - Quiz
In de kern van een atoom vind je ...
A
Elektronen en Neutronen
B
Protonen en Elektronen
C
Protonen en Neutronen
D
Protonen, Elektronen en Neutronen
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN ioniserende straling
A
infrarood
B
alpha-straling
C
gamma-straling
D
beta-straling
Slide 22 - Quiz
Ioniserende straling
Ioniserende straling = straling die genoeg energie heeft om een elektron uit een atoom los te maken en een ion te creëren. Ioniserende straling kan verschillende vormen aannemen en zeer gevaarlijk zijn.
Voorbeelden: alfa en bèta deeltjes of protonen, fotonen of neutronen
Slide 23 - Slide
Om welke soort straling gaat het bij dit verval?
A
alfa straling
B
beta straling
C
gamma straling
Slide 24 - Quiz
Alfa en beta straling zijn:
A
deeltjesstraling
B
elektromagnetische straling
C
zowel deeltjesstraling als elektromagnetische straling
Slide 25 - Quiz
Waarom gebruiken we lood om rontgen of radioactieve straling tegen te houden?
A
Het houdt de alfa straling tegen.
B
Het houdt de beta straling tegen.
C
Het houdt de gamma straling tegen.
Slide 26 - Quiz
Halveringsdikte geldt voor:
A
Alfa straling
B
Beta-straling
C
Gamma-straling
D
Alle straling
Slide 27 - Quiz
Wat is de halveringsdikte in de figuur hiernaast?
A
0,85 cm
B
1,0 cm
C
25 cm
D
50 cm
Slide 28 - Quiz
Wat is er zo gevaarlijk aan gamma straling?
A
Het is warm waardoor je oververhit raakt
B
Het gaat dwars door je lichaam en kan je cellen/dna kapot maken
C
Gamma, dat is toch een bouwmarkt?
Slide 29 - Quiz
Waarom worden radioactieve stoffen in een ziekenhuis gebruikt?
Slide 30 - Mind map
Slide 31 - Video
Slide 32 - Video
www.bing.com
Slide 33 - Link
Elektromagnetische straling
Deeltjes
Rontgenstraling
Gammastraling
Ultraviolette straling
Alfa straling
Beta straling
Infrarood straling
Slide 34 - Drag question
Wat is het verschil tussen een röntgenfoto en een CT-scan?
A
CT-Scan is kleiner
B
CT-Scan is 3D
C
CT-Scan is goedkoper
D
CT-Scan gebruikt meer straling
Slide 35 - Quiz
Wat kan een CT-scanner niet opsporen?
A
afwijkingen aan bloedvaten
B
herseninfarcten
C
kleine tumoren
D
breuken
Slide 36 - Quiz
Bij het maken van een CT-scan is er sprake van...
A
Bestraling
B
Besmetting
C
Bestraling en besmetting
Slide 37 - Quiz
Hoe maakt een CT-scanner beelden van dwarsdoorsneden van je lichaam?
A
met röntgestraling
B
met een 3d scanner
C
met een fotocamera
D
met een 2d scanner
Slide 38 - Quiz
Bij medisch onderzoek wordt soms een tracer gebruikt.
Een goede tracer:
A
zendt alfastraling uit en heeft een kleine halfwaardetijd.
B
zendt gammastraling uit en heeft een kleine halfwaardetijd.
C
zendt alfastraling uit en heeft een grote halfwaardetijd.
D
zendt gammastraling uit en heeft een grote halfwaardetijd.
Slide 39 - Quiz
Wat zijn control rods in een kerncentrale?
A
Staven die elektrische stroom geleiden in de kernreactor.
B
Onderdelen die radioactief afval opslaan in de kerncentrale.
C
Instrumenten om de druk en temperatuur in de reactor te meten.
D
Staven die neutronen absorberen en de kettingreactie regelen.
Slide 40 - Quiz
Welke energieomzetting vindt plaats in een kerncentrale?
A
Bewegingsenergie --> chemische energie
B
Zwaarte-energie --> Elektrische energie
C
Kernenergie --> elektrische energie
D
Kernenergie --> chemische energie
Slide 41 - Quiz
Wat gebeurt er niet in de kerncentrale?
A
De turbine drijft de generator aan die elektriciteit levert
B
Bij de kernsplijting ontstaat warmte
C
Bij elke kernsplijting ontstaan er meerdere neutronen waardoor er steeds minder kernsplijtingen tegelijk komen
D
De warmte die ontstaat wordt gebruikt om water te veranderen in stoom
Slide 42 - Quiz
Wat is kernfusie
A
Een Helium atoom opsplitsen
B
Twee waterstofatomen samen voegen
C
Uranium atoom opsplitsen
D
Uranium en Rhodium samen voegen
Slide 43 - Quiz
Slide 44 - Slide
Aan de slag
H2.3 afmaken:
Maken de vragen 21 t/m 23, 25 t/m 28, 30 , 32 en 33 (vwo)