regelmatige werkwoorden

Bonjour!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Deze les oefen je nog eens met de regelmatige werkwoorden in 3 tijden
(Bron G). 
En met de voorzetsels bij landen!

Slide 2 - Slide

Hoeveel groepen regelmatige werkwoorden zijn er in het Frans?
A
deux
B
trois
C
quatre
D
cinq

Slide 3 - Quiz

Er zijn 3 groepen regelmatige werkwoorden in het Frans:


- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -er
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -ir
- Regelmatige werkwoorden die eindigen op -re

Slide 4 - Slide

Présent
De volgende dia's gaan over de présent bij Franse regelmatige werkwoorden

Slide 5 - Slide

Van welk regelmatig werkwoord is -issez een uitgang in de présent?
A
parler
B
vendre
C
choisir
D
descendre

Slide 6 - Quiz

Van welk regelmatig werkwoord is -s een uitgang in de présent?
A
rougir
B
écouter
C
réfléchir
D
perdre

Slide 7 - Quiz

Van welk regelmatig werkwoord is -issent een uitgang in de présent?
A
détester
B
attendre
C
réussir
D
rendre

Slide 8 - Quiz

Regelmatige ww -er in présent
Combineer (sleep) op de volgende dia de persoonlijke voornaamwoorden met de juiste uitgangen.

Slide 9 - Slide

Vous
Il/elle/on
Tu
Nous
Ils/elles
Je/J'
stam + is
stam + issent
stam + it
stam + issons
stam + is
stam +issez

Slide 10 - Drag question

Regelmatige ww -re in présent
Combineer (sleep) op de volgende dia de persoonlijke voornaamwoorden met de juiste uitgangen.

Slide 11 - Slide

Ils/elles
Je/J'
Vous
Tu
Nous
Il/elle/on
stam + ons
stam + s
stam + /
stam + ent
stam + ez
stam + s

Slide 12 - Drag question

Passé composé
De volgende dia's gaan over de passé composé bij Franse regelmatige werkwoorden

Slide 13 - Slide

De passé composé bestaat uit 2 onderdelen. Welke twee?
A
Hulpwerkwoord + infinitief
B
Hulpwerkwoord + stam van een werkwoord
C
Infinitief + voltooid deelwoord
D
Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Welke hulpwerkwoorden worden in het Frans gebruikt om de passé composé te kunnen maken?
A
avoir + faire
B
être + vouloir
C
avoir + être
D
avoir + aller

Slide 15 - Quiz

Voltooid deelwoord
Hoe maak je ook alweer een voltooid deelwoord bij Franse regelmatige werkwoorden? Combineer (sleep) op de volgende dia de werkwoorden met de juiste uitgang.

Slide 16 - Slide

Waar moet je op letten als je het hulpwerkwoord être gebruikt in de passé composé?
A
Het voltooid deelwoord kan dan nooit veranderen
B
Het voltooid deelwoord kan dan veranderen

Slide 17 - Quiz

Bron G - regelmatige werkwoorden op -re
Stap 1: Haal -re weg van het hele werkwoord. Dan heb je de stam. De stam is bij elk persoon hetzelfde!
Stap 2: Vervoeg het werkwoord met de juiste uitgangen.
Répondre = antwoorden


Stam = répond-

Slide 18 - Slide

Werkwoorden op -re in de présent
Je réponds
Tu réponds
Il/elle répond
On répond
Nous répondons
Vous répondez
Ils/elles répondent
1) Stam maken (-re weghalen)

2) Uitgangen achter de stam plakken:
je +s
tu +s
Il/elle/on -
nous +ons
vous +ez
Ils/elles +ent

le présent
Hoe?

Slide 19 - Slide

Werkwoorden op -re in de passé composé
1) werkwoord avoir vervoegen.

2) stam maken (-re weghalen).

3) 'u' achter de stam plakken.
J'ai répondu
Tu as répondu
Il/elle a répondu
On a répondu
Nous avons répondu
Vous avez répondu
Ils/elles ont répondu
le passé composé
Hoe?

Slide 20 - Slide

3)   Voorzetsels bij steden/landen & Vertaling van in/naar
-Marc habite à Bruxelles.
-J'ai été en France.
-Tu vas aux Etats-Unis?
-Non, je vais au Portugal.

Slide 21 - Slide

Voorzetsel: à
Bij steden gebruik je altijd het voorzetsel: à

Je vais à Paris = Ik ga naar Parijs.
Je suis à Paris = Ik ben in Parijs.

Nous habitons à Bruxelles.
Tu vas à Lille?
Voor steden

Slide 22 - Slide

Voorzetsel: en
Bij de landen die eindigen op een -e, gebruik je het voorzetsel: en

Tu vas en Belgique?
Je suis en France avec ma famille.
Vous allez en Egypte?

Voor vrouwelijke landen

Slide 23 - Slide

Voorzetsel: aux
Bij de landen die eindigen op een -s, gebruik je het voorzetsel: aux

Nous allons aux Etats-Unis = Wij gaan naar Amerika.
J'habite aux Pays-bas = ik woon in Nederland.
J'étais aux Seychelles l'été dernière = Ik was op de Seychellen de afgelopen zomer.
Voor meervoud landen

Slide 24 - Slide

Voorzetsel: au
Als een land niet eindigt op de -e of op de -s, gebruik je het voorzetsel: au.

Ma famille habite au Maroc.
Mon frère fait ses études au Japon.
Au Canada, on parle francais. 


Voor mannelijke landen

Slide 25 - Slide

Nora habite.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 26 - Quiz

Je suis ........Danemark
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 27 - Quiz

On est.......Pays-Bas
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 28 - Quiz

Tu habites......Rotterdam?
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 29 - Quiz

Dus....
Bij vrouwelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 30 - Quiz

Bij mannelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 31 - Quiz

Welk voorzetsel?
Elle va ____ Portugal
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 32 - Quiz

Welk voorzetsel?
Mon frère va _____ États-Unis.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 33 - Quiz

Welk voorzetsel?
Ma soeur habite ____ Suisse.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 34 - Quiz