ma 31 mei Alineaverbanden en verbindingsmanieren

Zins- en alineaverbanden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zins- en alineaverbanden

Slide 1 - Slide

- Verwijswoorden geven verbanden tussen zinnen aan.
- Behalve zinsverbanden zijn er ook alineaverbanden.
- Vandaag behandelen we drie alineaverbanden. 

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden
& Tekstverbanden
(zins- en alineaverbanden)
?
?
?

Slide 3 - Slide

Het signaalwoord ' bovendien' hoort bij het alineaverband:
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 4 - Quiz

Welk alineaverband geeft het signaalwoord "maar" aan?
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Dat moet ik nog uit mijn hoofd gaan leren.

Slide 5 - Quiz

Bij welk alineaverband hoort het signaalwoord: dus
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 6 - Quiz

Zins- of alineaverband
A
Zin
B
Alinea

Slide 7 - Quiz

Zins- of alineaverband
A
Zin
B
Alinea

Slide 8 - Quiz

Het signaalwoord 'bijvoorbeeld' hoort bij het alineaverband...
A
Uitspraak-tegenstelling
B
Uitspraak-voorbeeld
C
Uitspraak-opsomming

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 10 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna

Slide 14 - Quiz

'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 15 - Quiz

In regel 97 staat het signaalwoord ‘daarvoor’. Door welk signaalwoord/welke signaalwoordgroep zou je dit kunnen vervangen?
A
Bovendien
B
met dat doel
C
Echter
D
op die voorwaarde

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 19 - Quiz

Herhaling: alineaverbanden

Slide 20 - Slide

Huiswerk voor di 1 juni
Maken Lezen blok 5

Opdr. 3 en 4
Leren blz. 238 Alineaverbanden - Verbindingsmanieren

Slide 21 - Slide