Formuleren C5, P4 + P5 (voorzetselgebruik + verwijzen)

Welkom H4E!
  • Ga zitten volgens de plattegrond. 
  • Pak je spullen erbij: laptop (Dagen van gras), etui en schrift
  • Oortjes uit en in de tas




Nederlands havo 4
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom H4E!
  • Ga zitten volgens de plattegrond. 
  • Pak je spullen erbij: laptop (Dagen van gras), etui en schrift
  • Oortjes uit en in de tas




Nederlands havo 4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Deze les
  • Dagen van gras
  • Terugblik werkwoordspelling
  • C5, P4: Voorzetselgebruik
  • C5, P6: Verwijzen

Slide 3 - Slide

Dagen van gras
Boek 1 

Te vinden op onlinebibliotheek.nl 
    of
Leen het papieren boek in de mediatheek

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

wat hebben deze twee met elkaar gemeen?

Slide 6 - Slide

kast- en vakantiewoorden: voorzetsels
op
boven
buiten
uit
onder
in
naast
tijdens
na
wegens
met

Slide 7 - Slide

Voorzetselgebruik
voorzetsels hebben een vaste combinatie met een werkwoord
kijken naar, rekenen op, denken aan ...

voorzetseluitdrukking = zelfstandig naamwoord en twee vaste voorzetsels
naar aanleiding van, in tegenstelling tot, in samenwerking met

Slide 8 - Slide

Opdracht
Maken:
  • C5, P4: opdr. 1, 2, 3 en 5B

Klaar?
Maak een samenvatting.
Oefen extra met de behandelde paragrafen.
timer
15:00

Slide 9 - Slide

P5 - Verwijzen

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden
De-woorden: die/deze 
  • mannelijk (concreet): hij/hem/zijn
  • vrouwelijk (abstract): -heid-, -teit-, -nis, -schap, -de, -te, -ei, -ing, -ie, -iek, -ica, -theek, -tuur, -ine, -age, -is, -uur, -st): ze (dingen)/zij/haar

Het-woorden: onzijdig dat/dit/het/hem/zijn

Slide 11 - Slide

Dus:
Mannen: vastpakken
Vrouwen: ongrijpbaar

Het: onzijdig

Slide 12 - Slide

Verwijswoorden
hen: lv of na vz
Ik stuur hen door naar de volgende ronde. (wie/wat stuur ik?)
Ik geef het aan hen door. (kast- en vakantiewoorden)


Slide 13 - Slide

Verwijswoorden
hen: lv of na vz
Ik stuur hen door naar de volgende ronde. (wie/wat stuur ik?)
Ik geef het aan hen door. (kast- en vakantiewoorden)

hun: bez. vnw of mv
Ik geef hun door dat je wat later bent. (aan wie/voor wie geef ik door?) 
Dat zijn hun spullen. (direct voor zn, is van die personen)
Deze spullen zijn van hen. (na voorzetsel en niet direct voor zn)

Slide 14 - Slide

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

Slide 15 - Slide

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

wie of waar
wie + voorzetsel: personen  Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren   Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.

Slide 16 - Slide

Verwijswoorden
Let op! Antecedent

Het antecedent bepaalt waarnaar het woord verwijst. Kies vervolgens het juiste verwijswoord.

De commissie van gekke mensen verkoopt haar clubhuis.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Opdracht
Maken:
  • C5, P4: opdr. 1, 2, 3 en 5B
  • C5, P5: opdr. 2 t/m 4 + 7B + 8B

Klaar?
Maak een samenvatting.
Oefen extra met de behandelde paragrafen.
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Huiswerk
Donderdag 26 september:
  • C5, P4: opdr. 1, 2, 3 en 5B
  • C5, P5: opdr. 2 t/m 4 + 7B + 8B

Slide 20 - Slide