Formuleren C5, P5 en P6 (verwijzen + woordgebruik)

Welkom

Ga alvast zitten. 
Pak je laptop erbij en open 'Dagen van gras'. 
                                                    Nederlands havo4
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom

Ga alvast zitten. 
Pak je laptop erbij en open 'Dagen van gras'. 
                                                    Nederlands havo4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Dagen van gras

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Deze les
  • Terugblik vorige les
  • Uitleg C5, P5 + P6
        - verwijzen
        - woordgebruik
  • Opdrachten maken

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Noteer onderstaande woorden correct
tarwebloem
apenrots
langeafstandsloper
ervan opkijken
tosti-ijzer

Slide 4 - Slide

tarwebloem
apenrots
langeafstandsloper
ervan opkijken
tosti-ijzer
P5 - Verwijzen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
De-woorden: die/deze 
  • mannelijk (concreet): hij/hem/zijn
  • vrouwelijk (abstract): -heid-, -teit-, -nis, -schap, -de, -te, -ei, -ing, -ie, -iek, -ica, -theek, -tuur, -ine, -age, -is, -uur, -st): ze (dingen)/zij/haar

Het-woorden: onzijdig dat/dit/het/hem/zijn

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Dus:
Mannen: vastpakken
Vrouwen: ongrijpbaar

Het: onzijdig

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
hen: lv of na vz
Ik stuur hen door naar de volgende ronde. (wie/wat stuur ik?)
Ik geef het aan hen door. (kast- en vakantiewoorden)

hun: bez. vnw of mv
Ik geef hun door dat je wat later bent. (aan wie/voor wie geef ik door?) 
Dat zijn hun spullen. (direct voor zn, is van die personen)
Deze spullen zijn van hen. (na voorzetsel en niet direct voor zn)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

wie of waar
wie + voorzetsel: personen  Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren   Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
Let op! Antecedent

Het antecedent bepaalt waarnaar het woord verwijst. Kies vervolgens het juiste verwijswoord.

De commissie van gekke mensen verkoopt haar clubhuis.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Opdracht
Maak van C5:
  • P5: opdr. 2 t/m 4 + 7B + 8B
timer
30:00

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

P6 - Woordgebruik

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Aantrekkelijk woordgebruik
  • Gebruik geen extreem lange woorden.
  • Schrijf geen ‘moeilijke’ woorden over uit je bronnen.
  • Gebruik geen afkortingen.
  • Formuleer niet te formeel en niet te populair.
  • Varieer in woordkeuze.




Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Maak van C5:
  • P5: opdr. 2 t/m 4 + 7B + 8B
  • P6: opdr. 1, 2 + 8B
timer
30:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Maandag 2 oktober:
  • P5: opdr. 2 t/m 4 + 7B + 8B
  • P6: opdr. 1, 2 + 8B

Leer voor de toets

Slide 16 - Slide

This item has no instructions