H 2 + H 3

1 / 45
next
Slide 1: Slide
Facilitair LeidinggevendeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
1. Terugblik vorige les 
2. Lesdoelen 
3. Theorie (lezen + informatie)
4. Inoefening (werkvorm of huiswerk) 
5. Afsluiting/vooruitblik

Slide 2 - Slide

Huiswerk
- Alles af?
- Mail ontvangen?
- Denk aan plagiaat
- Begrippen leren! Berekeningen kunnen toepassen.
- Nu korte herhaling....

Slide 3 - Slide

Hoe noem je de hoeveelheid artikelen die altijd (minimaal) op voorraad is?
A
Definitieve voorraad
B
Bestelde voorraad
C
IJzeren voorraad
D
Pijplijn voorraad

Slide 4 - Quiz

Wat is een andere naam voor IJzeren voorraad?
A
Veiligheidsvoorraad
B
Optimale bestelhoeveelheid
C
Suboptimalisatie
D
Integratie

Slide 5 - Quiz

De kosten van een voorraad worden bepaald door de drie R’s. Waar staan
de drie R’s voor?
A
Rust, reinheid en regelmaat
B
Reputatie, relatie en ruil
C
Ruimte, rente en risico
D
Ruimte, rente en rust

Slide 6 - Quiz

Hoe noemen we een goede samenwerking tussen verschillende afdelingen?
A
Integratie
B
Demodage
C
Suboptimalisatie
D
Derving

Slide 7 - Quiz

Welke stelling(en) is/zijn juist?
I Bij derving is er altijd sprake van diefstal.
II De optimale bestelvoorraad is de bestelgrootte waarbij de totale voorraad- en bestelkosten het laagst zijn.
A
I is juist, II is juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
I is onjuist, II is onjuist

Slide 8 - Quiz

Wat is voorraad?

Slide 9 - Open question

Voorraad =

De hoeveelheid producten die beschikbaar is voor productie of verkoop.

Slide 10 - Slide

Leerdoelen

Aan het eind van de les:


  • Ken je de 3 manieren om voorraad in te delen.
  • Weet je wat economische voorraad is.
  • Weet je wat technische voorraad is.  
  • Kun je op 3 manieren de optimale bestelhoeveelheid berekenen.

Slide 11 - Slide

Voorraad is noodzakelijk

Voor:

1. produceren

2. verkopen


Voorraden ontstaan op een punt waar aanvoer en afname van producten en diensten niet met elkaar overeenstemmen.

Slide 12 - Slide

3 manieren van voorraad indelen

1. Naar plaats in de goederenstroom gerekend vanaf de bron tot de gebruiker.

2. Naar de functie in het bedrijfsproces waarvoor ze worden aangehouden.

3. Naar de theoretische of berekende voorraad

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

1. Naar plaats in de goederenstroom

a. Grondstoffen = nog geen bewerking

b. Halffabricaten =nog verdere bewerking nodig

c. Pijplijnvoorraden = transportvoorraden = goederen die onderweg zijn

d. Hulpstoffen = materialen die worden gebruikt bij de productie

e. Eindproducten = kant en klaar, bestemd voor de verkoop

f. Retourgoederen = na verkoop terug naar de leverancier

Slide 15 - Slide

2. Naar de functie in het bedrijfsproces

a. Ontkoppelingsvoorraden = om deelprocessen onafhankelijk laten verlopen

 - tussenvoorraden = tussen 2 bewerkingen in

 - seriegroottevoorraden = van een bepaalde serie

b. Veiligheidsvoorraden = ijzeren voorraad = minimaal aanwezig

c. Anticipatievoorraden = seizoensvoorraden = voor bepaalde drukte

d. Speculatievoorraden = omdat men een prijsstijging verwacht

e. Strategische voorraden = belangrijke essentiele producten (oorlog/staking)

f. Restantpartijen = incourante voorraden = overblijvers die je niet volgens het normale patroon verkopen

Slide 16 - Slide

3. Naar de theoretische of berekende voorraad

Geven houvast om de voorraadgegevens administratief vast te leggen.

a. bestelde voorraad = lopende inkooporders (niet in het magazijn)

b. beschikbare voorraad = voorraad nog niet in bestelling

c. gereserveerde voorraad = lopende verkooporders (nog in het magazijn)

d. fysieke voorraad = technische voorraad = de voorraad die werkelijk in het magazijn ligt

e. effectieve voorraad = de fysieke voorraad + de bestelde voorraad

f. economische voorraad = de technische voorraad en de bestelde voorraad zonder de gereserveerde voorraad

Slide 17 - Slide

Economische voorraad

Economische voorraad uitrekenen:


technische (fysieke) voorraad =                              300 flessen

+ lopende inkooporders (bestelde) =                      80 flessen

- lopende verkooporders (gereserveerde) =      120 flessen


Economische voorraad =                                            260 flessen (voorraad waar je prijsrisico over loopt)

Slide 18 - Slide

Nu jullie

Economische voorraad uitrekenen:


technische (fysieke) voorraad =                              1200 printers

+ lopende inkooporders (bestelde) =                     400 printers

- lopende verkooporders (gereserveerde) =       600 printers


Economische voorraad =                                             .....  printers

Slide 19 - Slide

Wat is de economische voorraad?
…………. printers

Slide 20 - Open question

Nu jullie

Economische voorraad uitrekenen:


technische voorraad =                                           14 digiborden 

+  voorinkopen =                                                         3 digiborden

-  voorverkopen =                                                       6 digiborden


Economische voorraad =                                     ......  digiborden

Slide 21 - Slide

Wat is de economische voorraad?
…………. digiborden

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

Derving = voorraadverschil
  • Bij derving zijn er minder goederen in het magazijn aanwezig dan er zouden moeten zijn
  • Dat kan door bederf, beschadiging of diefstal komen of door administratie fouten


  • Derving = het verschil tussen de technische voorraad en de administratieve voorraad

Slide 24 - Slide

Derving uitrekenen


Administratieve voorraad =                                        512 flessen

- technische voorraad (na balansen) =                499 flessen


derving (voorraad verschil)=                                         13 flessen

                                        

Slide 25 - Slide

Nu jullie.....Derving uitrekenen


Administratieve voorraad =                                  1480 doosjes eieren

- technische voorraad (na balansen) =            1461 doosjes eieren


derving (voorraad verschil)=                                   ...... doosjes eieren

                                        

Slide 26 - Slide

Wat is de derving?
…………. doosjes eieren

Slide 27 - Open question

Werkvorm:

Werkblad:

- kolom 1 = de uitleg


Vul in:

- kolom 2 = begrip

- kolom 3 = plaats, functie of theoretisch

gebruik blz. 24 + 25 (samenwerken)

timer
15:00

Slide 28 - Slide

Theorie

Veel kleine bestellingen = hoge bestelkosten, lage voorraadkosten


Weinig, maar grote bestellingen = lage bestelkosten, hoge voorraadkosten

Slide 29 - Slide

Optimale bestelhoeveelheid
Je moet daarom zoeken naar
de optimale bestelhoeveelheid =


Die hoeveelheid waarbij per
periode de som van de bestelkosten en de 
voorraadkosten minimaal is.



Slide 30 - Slide

Optimale bestelgrootte berekenen

Dit kan op 3 manieren:



1. formule van Camp

2. m.b.v. een tabel

3. grafisch bepalen = m.b.v. een grafiek

Slide 31 - Slide

Basiskennis
Meneer Van Dalen Wacht Op Antwoord

  •  bijvoorbeeld    1 + (2 + 2) x 3 : 2 =
()MVDWOA

Slide 32 - Slide

3 + (3 + 2) x 4 : 2 =

Slide 33 - Open question

32=9
9=3
worteltrekken

Slide 34 - Slide

Tijdens de toets
Rekenmachine op de pc

Slide 35 - Slide

Opdracht 3.03
a. 

c. 

e. 

                            3
25
(7x7)
(3x9)

Slide 36 - Slide

1. formule van Camp

2 x V x B

C


Q = optimale bestelhoeveelheid

V = afzet op jaarbasis (aantal verwachtte verkopen)

B = bestelkosten per bestelling (in euro's)

C = voorraadkosten per eenheid (in euro's)

Q=

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Opdracht 3.04, 3.05

                           2 x V x B

                                 C


Q = optimale bestelhoeveelheid

V = afzet op jaarbasis (aantal verwachtte verkopen)

B = bestelkosten per bestelling (in euro's)

C = voorraadkosten per eenheid (in euro's)

Q=

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

2. m.b.v. een tabel


Aflezen bij welke bestelgrootte de bestelkosten + opslagkosten minimaal zijn = optimale bestelgrootte

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

3. grafisch bepalen

opslagkosten = tabel F

bestelkosten = tabel C

totale kosten = tabel G

A = snijpunt

B = laagste kosten

Q = optimale bestelhoeveelheid

Slide 43 - Slide

Huiswerk

Maken: (in Word, alleen het antwoord)


  • Boek: FDC 3
  • H 2 en H 3
  • Begrippenlijst H 2 en H 3
  • Opdrachten: 2.01 t/m 2.10
  • Opdrachten: 3.01 t/m 3.08



Slide 44 - Slide

Evaluatie leerdoelen

Aan het eind van de les:


  • Ken je de 3 manieren om voorraad in te delen.
  • Weet je wat economische voorraad is.
  • Weet je wat technische voorraad is.  
  • Kun je op 3 manieren de optimale bestelhoeveelheid berekenen.

Slide 45 - Slide