This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Welcome!
Get your stuff on the table.
- Phone/iPad.
- A smile :-)
timer
2:00
Maaike Boussier
Slide 1 - Slide
Doelgroep: bbl/kbl klas 2
What: Explanation and exercises about the first condition.
Who: This class
When: The next 15 minutes
Where: In this classroom.
How: You need your phone/iPad and a pen to write.
Slide 2 - Slide
Goal:
By the end of the lesson you know how to use the first condition in a correct sentence.
Slide 3 - Slide
Let's make some music
Opdracht: groepjes van 2
1) Zoek je partner door het begin van de zin met het tweede deel te koppelen.
2) Wat valt je op aan de zinsdelen die je hebt gekregen? Is er iets wat je terug ziet komen?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
Wanneer gebruik je de first conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.
Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.
Slide 7 - Slide
If - sentences (waarschijnlijk)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
study
Vorm:
Onderwerp + werkwoord (s)
Slide 8 - Slide
If - sentences (waarschijnlijk)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
will pass
Vorm:
will + werkwoord
Slide 9 - Slide
If - sentences (waarschijnlijk)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
will pass
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
study
Slide 10 - Slide
If - sentences (waarschijnlijk)
Waar moet je op letten?
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + een werkwoord.
if + Present Simple
Future
Future
If + Present Simple
Slide 11 - Slide
If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have
Slide 12 - Quiz
If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat
Slide 13 - Quiz
I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain
Slide 14 - Quiz
WAW, you are writing a song!
Fill in your own sentences on the paper.
Tip: Think about what we learned today!
timer
5:00
If you study well,
you will pass the test.
Slide 15 - Slide
Repeat:
Goal:
By the end of the lesson you know how to use the first condition in a correct sentence.