andersweek taal

Welkom bij Nederlands!        

Naam docent: Francine Kruse (KRUF)
Email: fkruse@gsf
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!        

Naam docent: Francine Kruse (KRUF)
Email: fkruse@gsf

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?        
- Elkaar een beetje leren kennen;
- de klassenregels;
- wat neem je elke les mee?
- bespreken wat we de komende periode gaan doen.

Slide 2 - Slide

Wie zijn jullie en wie ben ik?         

Slide 3 - Slide

Waar denk je dat Francine woont?
A
in Purmerend
B
in Naarden
C
in Almere
D
In Utrecht

Slide 4 - Quiz

Heeft zij kinderen?
A
ja, eentje
B
ja, twee
C
nee
D
ja, vier

Slide 5 - Quiz

Wat deed zij voordat zij docent was?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
stewardess
B
basketballcoach
C
bij de televisie werken
D
juf op een basisschool

Slide 6 - Quiz

Heeft Francine huisdieren?
A
Ja, een kat
B
ja, een hond
C
drie goudvissen
D
nee

Slide 7 - Quiz

Klassenregels
- heb je een vraag? Steek je hand op!
- je praat niet door iemand anders heen.
- je roept niet naar iemand in een ander tafelgroepje;
- je loopt niet zomaar door de klas heen;
- wc-bezoek in de pauze;
- we eten en drinken niet tijdens de les;
- je telefoon is thuis of in je kluis.

Slide 8 - Slide

....vervolg:
- Kom je het 1e bij het lokaal en is de deur al dicht: briefje halen
- ZS = zelfstandig werken in stilte (10 min.) 
   Je praat/fluistert niet en stelt dan ook geen vragen

Slide 9 - Slide

Lesinhoudelijke informatie
Wat neem je mee elke les? 

- schrift voor aantekeningen 
- snelhechter (=mapje om A4-tjes in te bewaren)
- een leesboek 

Slide 10 - Slide

Lesinhoudelijke informatie
 Wat gaan we doen de komende periode? 

Project klank en spelling, zie studiewijzer

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Het belang van spellen
Waarom is het belangrijk om goed te kunnen spellen?

Slide 13 - Slide

Opdracht
WAT GA JE DOEN? Je bedenkt in welke situatie je allemaal 
                                       schrijft.
HOE? In tweetallen
OP WELKE MANIER? Je noteert het op een vel A4.
DAARNA? We bespreken het klassikaal.

Slide 14 - Slide

Opdracht 2
Per tafelgroepje krijg je een aantal schrijffouten.
Bekijk goed: wat is er fout?
In welke situatie is dit wel erg of minder erg? Rangschik op volgorde.

Slide 15 - Slide

Startopdracht
1. In je groepje: hoeveel klanken zijn er in het Nederlands? 
2. Ieder voor zich: je schrijft alle klanken op met daarbij een
    voorbeeldwoord met die klank (bijv. de klank 'aa' van kaas)
3. Snelle werkers: spreek jij nog een andere taal? Welke klanken
    heeft die taal wel en Nederlands niet, of andersom?

Slide 16 - Slide

Project klank
Leerdoelen: je leert op de juiste manier woorden en werkwoorden te spellen door je te verdiepen in fonologie, dat wil zeggen het klanksysteem van een taal.
Fonologie=beschrijven en bestuderen van klanken.

Slide 17 - Slide

Klanken
Noteer zoveel mogelijk verschillende klinkers. 


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Bedenk een woord met zoveel mogelijk medeklinkers.

Slide 20 - Slide

Als behaarde chimpansees door een fantastisch gelukkig huwelijk identieke jonkies krijgen, leven .......

Slide 21 - Slide

Close reading
Nederlandse spraakklanken

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Welkom 1vpb!
We starten met lezen, dus pak vast je leesboek tevoorschijn en begin met lezen.

Slide 24 - Slide

Sessie 1: leesdoel: ik kan de kern van de tekst bepalen
 Noteer op de placemat wat er wordt besproken in de:
- inleiding (leerling 1)
- paragraaf 1 (leerling 2)
- paragraaf 2 (leerling 3) 
- de vier afbeeldingen (leerling 4) 
Vertel je eigen aan elkaar je eigen stuk en noteer de kern van de tekst in het midden van de placemat. 

Vul jouw antwoorden in op de placemat
Vul samen met midden van de placemat in

Slide 25 - Slide

Sessie 2: ik kan de lastige begrippen 'vertalen'
Wat betekenen de volgende woorden en hoe weet je dat?
Foneem (paragraaf 1)
Fonologie (paragraaf 1)
Fonologen (paragraaf 1)
Betekenisonderscheidend (paragraaf 1)

Neem de woorden over in je schrift en schrijf de betekenis op.


Slide 26 - Slide

Aan de slag
Elk drietal krijgt drie verschillende werkbladen.
Deze vul je in.
Informatie kun je opzoeken in de bronnen op tafel.

Slide 27 - Slide

Opdracht in groepjes van  3
Je gaat je verdiepen in het uitspreken van verschillende klanken.
Per tafelgroepje krijgt elke leerling een apart opdrachtenmapje.
Vul deze in.
Gebruik de bronnen die op elk tafelgroepje liggen.

Slide 28 - Slide

Opdracht
Bespreek met je tafelgroepje de uitkomsten van je werkblad.

Welke conclusie kun je trekken met betrekking tot het spellen van werkwoorden?

Slide 29 - Slide

Werkwoordsvormen
1) Persoonsvorm (verandert  als je de zin in een andere tijd zet)
2) infinitief (hele werkwoord). Een ander ww is de persoonsvorm
3) voltooid deelwoord. De persoonsvorm is hebben, zijn, worden

* 1) Sam schildert een mooi schilderij.
*2) Sam wil graag een mooi schilderij schilderen.
*3) Sam heeft een mooi schilderij geschilderd.

Slide 30 - Slide

Werkwoorden
Enkelvoud:                                     Meervoud:
Ik                                                         Wij

Jij                                                        Jullie

Hij                                                       Zij

Slide 31 - Slide

Werkwoorden vervoegen    
Wat is dat, vervoegen?

Je past het werkwoord aan zodat het goed past in de zin.
Het werkwoord dat je aanpast, is de persoonsvorm.

Mijn broer {lopen} naar school ---> Mijn broer loopt naar school.
Hij {hebben} lekker gegeten ---> Hij heeft lekker gegeten.

Slide 32 - Slide

Verschil ik-vorm en stam: 
IK-vorm: spellen tt/vt
ik word                                      ik schilder (ik vorm)          /  schilderde
jij wordt (ikvorm + t)            jij schildert (ik vorm + t)  /schilderde
hij wordt (ik vorm + t)          hij schildert (ik vorm + t)  /schilderde
  
** t.t. = tegenwoordige tijd (het gebeurt nu: ik werk)
***v.t. = verleden tijd (het gebeurde eerder: ik werkte)

Slide 33 - Slide

Persoonsvorm  tegenwoordige

Ik fiets 
Jij fiets t 
Hij fiets t 

Wij fiets en
Jullie fiets en
Zij fiets en
tijd

Ik word                              
Jij word t                           
Hij word t                           
 
Wij word en
Jullie word en
Zij word en

Slide 34 - Slide

Werkwoorden v.t.
Ik fiets te                                    Wij fiets ten
Jij fiets te                                  Jullie fiets ten
Hij fiets te                                  Zij fiets ten

Ik verbrand de                           Wij verbrand den
Jij verbrand de                          Jullie verbrand den
Hij verbrand de                          Zij verbrand den

Slide 35 - Slide

Stam: spellen van volt.deelw      
Hele werkwoord min -en= stam:

Schilderden - schilder
Beloven - belov
Vragen - vrag

Slide 36 - Slide

Taalvoutjes
uitdelen verschillende taalfouten

lln categoriseren: welke soort fouten?

Daarna: taalvoutjes kwartet

Slide 37 - Slide

Werkwoordspelling
Opdrachtenblad

Slide 38 - Slide