Trayecto extra semana 22

Trayecto extra semana 22
* Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
Los números
* persoonlijke voornaamwoorden
* Vocabulario
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Trayecto extra semana 22
* Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
Los números
* persoonlijke voornaamwoorden
* Vocabulario

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Lidwoorden
Wat is een lidwoord?
Leerdoel: lidwoorden
de, het, een

Slide 3 - Slide

Het onbepaald lidwoord (een)

                                     Mannelijk                            Vrouwelijk
Enkelvoud               un libro                                una carpeta
                                     (een boek)                          (een map)
Meervoud                unos libros                         unas carpetas
                                     (een paar boeken)          (een paar mappen)
Leerdoel: lidwoorden

Slide 4 - Slide

Het bepaald lidwoord (de/het)

                                     Mannelijk                            Vrouwelijk
Enkelvoud               el libro                                   la carpeta
                                     (het boek)                           (de map)
Meervoud                los libros                              las carpetas
                                     (de boeken)                       (de mappen)


Leerdoel: lidwoorden

Slide 5 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
In het Spaans zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk of vrouwelijk
  • Mannelijk, zijn woorden die eindigen op een -o. 
  • uitzonderingen zijn o.a.: la radio, la mano....
  • Vrouwelijk zijn woorden die eindigen op een -a, -dad, -ión.
  • uitzonderingen zijn o.a.: el problema, el mapa....
  • Leer altijd het lidwoord erbij!
Leerdoel: zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Slide

Meervoud
Stap 1: zet het lidwoord in het meervoud
el --> los, la --> las
Stap 2: zet het zelfst. nw. in het meervoud
* woorden die eindigen op een klinker krijgen een -s
* woorden die eindigen op een medeklinker krijgen -es

vb: el libro --> los libros
      el profesor --> los profesores
      la estudiante --> las estudiantes

woorden op een -z krijgen -ces
el lápiz --> los lapices
Leerdoel: meervoud

Slide 7 - Slide

Bepaalde lidwoorden
Onbepaalde lidwoorden
UN
EL
UNA
LA
UNOS
LOS
UNAS
LAS

Slide 8 - Drag question

Bepaald lidwoord (mannelijk)
Onbepaald lidwoord (mannelijk)
Bepaald lidwoord (vrouwelijk)
Onbepaald lidwoord (vrouwelijk)
EL 
LOS
LA
LAS
UN
UNOS
UNA
UNAS

Slide 9 - Drag question

Koppel lidwoord aan zelfstandig naamw.
el
la
los
las
bibliotecas
dicoteca
banco
museos

Slide 10 - Drag question

Welk(e) lidwoord(en) kunnen voor dit zelfstandig naamwoord?
libro
/
...
...
el
los
la
las
un
unos
una
unas

Slide 11 - Drag question

Welk(e) lidwoord(en) kunnen voor dit zelfstandig naamwoord?
chicos
/
...
...
el
los
la
las
un
unos
una
unas

Slide 12 - Drag question

Welk(e) lidwoord(en) kunnen voor dit zelfstandig naamwoord?
amiga
/
...
...
el
los
la
las
un
unos
una
unas

Slide 13 - Drag question

lidwoorden
la
los
las
el

..... mesa
 ..... pizarra

..... libros

..... bolígrafo

..... sillas

..... corcho

Slide 14 - Drag question

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
la
los
las
el
profesora
papelera
goma de borrar
cuaderno
bolígrafos
mochilas
alumnos
sillas
carpetas
diccionario

Slide 15 - Drag question

Als een zelfstandig naamwoord eindigt op een medeklinker en je meervoud wilt maken ...
A
... plak je er -es achter
B
... plak je er direct een -s achter

Slide 16 - Quiz

Maak meervoud:
el bolígrafo
A
el bolígrafos
B
las bolígrafos
C
los bolígrafos
D
els bolígrafos

Slide 17 - Quiz

Maak meervoud:
la mesa
A
las mesa's
B
las meses
C
los mesos
D
las mesas

Slide 18 - Quiz

Maak meervoud:
la ciudad
México city
A
las ciudads
B
las ciudades
C
las ciudadas
D
las ciudad's

Slide 19 - Quiz

Maak meervoud:
el árbol
A
la árbolesa
B
los árbolos
C
los árboles
D
el árboles

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

REPASO: Ordena los números de menor a mayor
1
2
3
4
5
6
7
8
9
siete
nueve
cuatro
dos
uno
tres
cinco
ocho
seis

Slide 22 - Drag question

¡Números!

23
A
Veinte y tres
B
Veintitres
C
Veinte y cinco
D
Veinticinco

Slide 23 - Quiz

De getallen t/m 29 worden uit elkaar geschreven en de getallen na 30 worden aan elkaar geschreven.
A
Verdad
B
Falso

Slide 24 - Quiz

Welke getallen kloppen alledrie in het Spaans?
A
tres, veinte, six
B
uno, diez, treintaiuno
C
uno, veintecinco, ocho
D
cinco, veinticuatro, dieciséis

Slide 25 - Quiz

15 y 7 son
A
veintidós
B
veintedós
C
doce
D
dos

Slide 26 - Quiz

seis y doce son

Slide 27 - Open question

Persoonlijke voornaamwoorden
Yo
ik
jij
El/Ella/Usted
hij/zij/u
Nosotros
Nosotras
wij
Vosotros
Vosotras
jullie
Ellos/Ellas
ze

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Weet jij de pronombres personales nog in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. Doe daarna hetzelfde met de rode kaartjes.
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 30 - Drag question

Ser: Zijn
Ser: Zijn
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 31 - Drag question

¡Hola! yo __________(ser) Francis. 
Él ___________ (ser) español. 
Ellos  _______________(ser) amigos. 
¿De dónde ___________ (ser) tú?
Nosotros _____ (ser) de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos

Slide 32 - Drag question

Leerdoel: Begroeten
Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 
doei
goedemorgen
hallo
tot ziens
goedenavond
goedemiddag
hola
buenos días
buenas tardes
buenas noches
adiós
hasta luego

Slide 33 - Drag question

Leerdoel: Begroeten
Sleep het Nederlandse woord naar de juiste Spaanse vertaling. 
hola
buenas noches
buenos días
adiós
buenas tardes
hasta luego
goedemorgen
hallo
tot ziens
doei
goedemiddag
goedenavond

Slide 34 - Drag question

Leerdoel: Begroeten
Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 
Hoe gaat het?
tot morgen
Hoet gaat het met u?
tot snel
Hoe gaat het met jou?
hasta mañana
hasta pronto
¿Qué tal?
¿Cómo estás?
¿Cómo está?

Slide 35 - Drag question

Leerdoel: Begroeten
Sleep het Nederlandse woord naar de juiste Spaanse vertaling. 
¿Cómo estás?
hasta pronto
¿Qué tal?
¿Cómo está?
hasta mañana
tot snel
Hoe gaat het?
tot morgen
Hoe gaat het met jou?
Hoe gaat het met u?

Slide 36 - Drag question

Leerdoel: Begroeten
Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 
heel slecht
heel goed
goed
slecht
het gaat wel
muy bien
bien
regular
mal
fatal

Slide 37 - Drag question

Leerdoel: Begroeten
Sleep het Nederlandse woord naar de juiste Spaanse vertaling. 
regular
mal
fatal
muy bien
bien
slecht
goed
heel goed
het gaat wel
heel slecht

Slide 38 - Drag question