Uitleg Future (grammar 8)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Welcome all!

Today our lesson will be about the future tense with questions! 

Read the explanation carefully.

It will help you to understand the grammar!

THE FUTURE (toekomst)

   * Er zijn vier werkwoordsvormen om over de toekomst te praten in het Engels.

Present Simple

Present Continuous

Will / Shall + hele werkwoord

to be going to + hele werkwoord

PRESENT SIMPLE

Wanneer gebruik je deze vorm?

* Als iets volgens schema gaat gebeuren, bv. de tijden van een trein.

Examples:

- The shop closes at 8 PM. 

- The bus arrives at 10.23 AM.

Present Continuous

Wanneer gebruik je deze vorm?

* Als dingen al gepland zijn en ze vrijwel zeker gaan gebeuren, bv. je geeft een feestje en hebt al een locatie geregeld.

Example:

- I  am throwing a party this Saturday.

Will / Won't + hele werkwoord

Wanneer gebruik je deze vorm?

* Als het plan ontstaat tijdens een gesprek

* Bij een voorspelling die gebaseerd is op een mening

* Bij een spontaan aanbod, weigeringen, beloftes, voorstellen of verzoeken.

* Bij feiten.

* Bij onzekerheid over de toekomst, i.c.m. possibly, probably, I think

(Zie voorbeelden op de volgende slide)

Will / Won't + hele werkwoord

Examples:

- Are you feeling sick? I will get you a cup of tea 

- I think your party will be great!

- Will you go to the movies with me?

- There will always be a tomorrow. 

- I think we will not (or won't) see each other for a few weeks.

Wanneer gebruik je deze vorm?

* Als het plan ontstaat tijdens een gesprek

* Bij een voorspelling die gebaseerd is op een mening

* Bij een spontaan aanbod, weigeringen, beloftes, voorstellen of verzoeken.

* Bij feiten.

* Bij onzekerheid over de toekomst, i.c.m. possibly, probably, I think

To be going to + hele werkwoord

Wanneer gebruik je deze vorm?

* Als het plan er al was voor het gesprek.

* Bij een voorspelling die gebaseerd is op een aanwijzing.

Examples:

- We are going to take lots of pictures.

- The weather is going to be lovely today, look at the blue sky!

I ______ (visit)my grandmother next week. She just called.

1. am going to visit
2. will visit
3. shall visit

Look at the clouds! I think it ______ (rain).

1. will rain
2. shall rain
3. is going to rain

The train ______ (leave) at 14.00 p.m.

1. is going to leave
2. will leave
3. leaves

We___________(buy) some new clothes this afternoon.

You need more apples for this pie. I______(go) to the shop and get some.

I_________(do) the dishes in an hour. I promise.

School _____(start) in 30 minutes.

We ________(meet) Rachel and Trish at the pool at four.

__________Tom________(be) at school around 8:15 am?

Why are you wearing that old dress? I_________(act) in a play tonight.

1. will act
2. am acting
3. act
4. are going to act

The film ________(begin) at 9pm.

1. begins
2. will begin
3. is going to begin
4. is beginning